ECLI:NL:RVS:2012:BX0308

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011114/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oostelijke Binnenstad en beroepen van betrokken partijen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 juli 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" dat op 28 september 2010 door de stadsdeelraad van Amsterdam is vastgesteld. Diverse partijen, waaronder Desmet Studio's B.V., Roksvast B.V., een vereniging van eigenaars, en de Universiteit van Amsterdam, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de stadsdeelraad hen ten onrechte niet op de hoogte heeft gebracht van wijzigingen in de bestemmingen van verschillende percelen, en dat de nieuwe bestemmingen onterecht zijn vastgesteld.

De Afdeling heeft de beroepen van Desmet, de vereniging en de Universiteit ongegrond verklaard, maar heeft het beroep van Roksvast gedeeltelijk gegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de stadsdeelraad in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk-1" heeft kunnen toekennen aan de percelen van de Universiteit en dat de bestemming "Wonen-2" voor de percelen van Roksvast passend is, maar dat de bestemming "Tuin-3" voor het perceel Kazernestraat 8-F niet deugdelijk is gemotiveerd. De stadsdeelraad heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze bestemming is gekozen, terwijl het perceel in gebruik is als woonruimte.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak voor de stadsdeelraad om transparant te zijn over wijzigingen in bestemmingen. De Afdeling heeft de stadsdeelraad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Roksvast, terwijl de andere partijen geen recht hebben op proceskostenvergoeding. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van betrokkenen bij bestemmingsplannen en de noodzaak voor een goede motivering van besluiten.

Uitspraak

201011114/1/R2.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Desmet Studio's B.V., gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roksvast B.V., gevestigd te Amsterdam, en anderen,
3. [appellante sub 3], wonend te Amsterdam,
4. de vereniging Vereniging van Eigenaars van het gebouw Plantage Doklaan 18-20, gevestigd te Amsterdam,
5. het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
en
de raad van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2010 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Desmet bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, Roksvast bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2010, en de Universiteit bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep van de Universiteit zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2011.
De stadsdeelraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 3] en de vereniging hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2012, waar Roksvast, vertegenwoordigd door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. M. IJnsen, de vereniging, vertegenwoordigd door ir. D. van der Vegt, de Universiteit, vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, en de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Bijl en ing. I. Klarenbeek, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam, bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Verder is ter zitting als partij gehoord het Verzetsmuseum Amsterdam, vertegenwoordigd door drs. L. van der Horst en P. Kranenburg.
2. Overwegingen
2.1. Het plan omvat de Weesperbuurt, de Plantagebuurt, de Kadijken en de Singelgrachtzone te Amsterdam. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar voorziet daarnaast onder meer in een uitbreiding van het Verzetsmuseum op het binnenterrein gelegen tussen de Plantage Doklaan en de Henri Polaklaan.
Het beroep van Desmet
Procedureel
2.2. Desmet betoogt dat de stadsdeelraad haar ten onrechte niet op de hoogte heeft gebracht van het voornemen om bij de vaststelling van het plan de bestemming voor het perceel Plantage Middenlaan 4a te wijzigen van "Gemengd-1" in "Maatschappelijk-1".
2.2.1. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen, al dan niet via een amendement. Uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) noch uit enig ander wettelijk voorschift vloeit de verplichting voor de raad voort om belanghebbenden op de hoogte te brengen van een voornemen om bij de vaststelling van het plan de bestemming te wijzigen ten opzichte van het ontwerpplan. Overigens stelt de Afdeling vast dat de wettelijke procedure ter voorbereiding van een bestemmingsplan is doorlopen. Het betoog faalt.
Inhoudelijk
2.3. Desmet kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk-1" voor de gronden aan de Plantage Middenlaan 4a. Zij voert daartoe aan dat de bestemming van deze gronden bij vaststelling ten onrechte en zonder enige onderbouwing zijn gewijzigd van "Gemengd-1" in "Maatschappelijk-1". Bovendien acht Desmet deze bestemming niet passend, nu op voornoemde locatie radio- en televisiestudio's zijn gevestigd. Verder vreest Desmet vanwege de bestemmingswijziging voor een exponentiële waardedaling van haar vastgoed en is het volgens haar zakelijk ongewenst dat bij een voorgenomen verkoop het vastgoed eerst aan de gemeente Amsterdam wordt aangeboden.
2.3.1. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Maatschappelijk-1" voor de gronden aan de Plantage Middenlaan 4a passend is. Volgens de stadsdeelraad zijn de gronden van oudsher aangewezen en gebruikt voor maatschappelijke functies. Verder bestaat volgens de stadsdeelraad geen aanleiding voor de vrees van waardevermindering van het vastgoed, nu de gronden in het plan een commerciële(re) bestemming hebben gekregen. Ook ziet de stadsdeelraad geen aanknopingspunt voor het standpunt dat het vastgoed bij eventuele verkoop altijd eerst aan de gemeente Amsterdam aangeboden zou moeten worden.
2.3.2. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Maatschappelijk-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. onderwijsvoorzieningen;
b. welzijnsvoorzieningen;
c. medische voorzieningen;
d. sociaal-culturele voorzieningen;
[…]
g. een categorie 3 bedrijf aan de Plantage Middenlaan 4a, zoals vermeld in de van deze regels deel uitmakende bijlage 2.
2.3.3. In het door de stadsdeelraad bij de planvaststelling aangenomen amendement, aangeboden onder amendement nummer 3, is vermeld dat de stadsdeelraad heeft overwogen dat bij wijziging in een gemengde bestemming de waarde van het betrokken vastgoed zal stijgen en daarmee uiteindelijk ook de huur- of kooplasten van de maatschappelijke instellingen. Verder blijkt daaruit dat de stadsdeelraad van belang heeft geacht dat het voor maatschappelijke functies die geen commercieel oogmerk hebben gewenst is de bestaande maatschappelijke bestemmingen te beschermen, dan wel vast te leggen.
2.3.4. Volgens de plantoelichting dient wanneer een pand met de bestemming "Maatschappelijk" leeg komt, binnen een bepaalde tijd bekend te zijn of maatschappelijke instellingen het pand in gebruik zullen nemen. De termijn die hiervoor geldt is maximaal drie maanden na de datum waarop het pand feitelijk leeg komt. Als binnen die termijn vanuit andere maatschappelijke instellingen geen belangstelling voor het pand blijkt, kan de bestemming van het pand na toepassing van een wijzigingsprocedure worden omgezet in de bestemming "Gemengd-2", waarbij wonen is uitgesloten.
2.3.5. Niet in geschil is dat de Desmet het bestaande gebruik op grond van artikel 11, lid 11.1, onder g, van de planregels kan voortzetten. De aan de studio's van de Desmet toegekende bestemming is in zoverre passend te achten. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging onvoldoende is gemotiveerd, nu de stadsdeelraad hieraan ten grondslag heeft gelegd dat de gronden van oudsher aangewezen en gebruikt zijn voor maatschappelijke functies.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het pand van Desmet betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de stadsdeelraad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met het plan aan de orde zijn. Dat geldt ook voor zover Desmet vreest voor de zakelijke gevolgen van de aanbiedtermijn van panden met een maatschappelijke bestemming. Overigens voorziet het plan ingevolge artikel 11, lid 11.7, onder 1, van de planregels in een wijzigingsbevoegdheid waardoor de studio's eventueel de bestemming "Gemengd-2" kunnen krijgen.
Het betoog faalt.
2.3.6. In hetgeen Desmet heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Desmet is ongegrond.
Het beroep van Roksvast
2.4. Roksvast kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat ziet op de percelen Kazernestraat 8-D, 8-E en 8-F, gelegen op het binnenterrein tussen de Kazernestraat, de Alexanderkade, het Alexanderplein en de Sarphatistraat.
Volgens Roksvast is aan de percelen Kazernestraat 8-D en 8-E van het binnenterrein bij gewijzigde vaststelling ten onrechte de bestemming "Wonen-2" toegekend. Verder stelt zij dat aan het perceel Kazernestraat 8-F en aan een deel van de gronden van het perceel Kazernestraat 8-E bij amendement ten onrechte de bestemming "Tuin-3" is toegekend. Roksvast stelt dat conform het ontwerpplan aan voornoemde percelen de bestemming "Gemengd-1" had moeten worden toegekend. Subsidiair wenst Roksvast dat alle voornoemde percelen de bestemming "Wonen-2" krijgen.
Roksvast voert daartoe aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de bestemming "Gemengd-2" aan voornoemde percelen is onthouden. Ten aanzien van een gedeelte van het perceel Kazernestraat 8-E is de bestemming "Tuin-3" zelfs zonder nadere toelichting toegekend. Door toekenning van de bestemming "Tuin-3" worden de economische belangen van Roksvast bovendien onevenredig geschaad.
Verder voert Roksvast aan dat de motivering van de stadsdeelraad op onjuiste gronden berust, en stelt zij dat met de toegekende bestemmingen niet wordt tegemoet gekomen aan haar wensen, nu zij een kantoorfunctie wenst.
2.4.1. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat de door Roksvast gewenste kantoorfunctie tot grote bezwaren van omwonenden heeft geleid. Hoewel de stadsdeelraad in eerste instantie voornemens was om medewerking te verlenen aan het door Roksvast ingediende bouwplan is naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, in samenhang met de uitkomst van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie en het nadien met Roksvast gevoerde overleg, afgezien van toekenning van de bestemming "Gemengd-1" aan de percelen op het binnenterrein. De thans aan de percelen toegekende woonbestemming is volgens de stadsdeelraad passend te achten omdat deze in overeenstemming is met het huidige gebruik en niet leidt tot overlast op een binnenterrein met relatief kleine afmetingen.
Ten aanzien van het perceel Kazernestraat 8-F heeft de stadsdeelraad de bestemming "Tuin-3" vastgesteld, vanwege het belang van vergroening van het binnenterrein.
2.4.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.2.16 en 8.5.6;
b. gebruik ten behoeve van short stay, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.6;
c. kantoren;
d. kantoren met baliefunctie;
e. openbare en bijzondere voorzieningen […];
f. galeries;
g. detailhandel […];
i. horeca 1 […].
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de voor "Tuin-3" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen en erven;
b. keurtuinen ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' is aangegeven;
c. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
Ingevolge dit artikel, lid 16.2.1, onder a, mogen gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd, maar niet vergroot.
2.4.3. In het vastgestelde plan is aan perceel Kazernestraat 8-D en een gedeelte van perceel Kazernestraat 8-E de bestemming "Wonen-2" toegekend. Aan een gedeelte van het perceel Kazernestraat 8-E en aan perceel Kazernestraat 8-F is in het vastgestelde plan de bestemming "Tuin-3" toegekend. In het ontwerp-plan was aan de percelen Kazernestraat 8-D t/m 8-F de bestemming "Gemengd-1" toegekend. Ter zitting is vast komen te staan dat de percelen thans alle in gebruik zijn als woning, en dat een gedeelte van het perceel Kazernestraat 8-F in gebruik is als atelierruimte.
2.4.4. De stadsdeelraad heeft in redelijkheid de bestemming "Wonen-2" kunnen toekennen aan het perceel Kazernestraat 8-D en aan een gedeelte van het perceel Kazernestraat 8-E. Daarbij is van belang dat deze bestemming in overeenstemming is met het huidig gebruik en aansluit op de woonbestemming van de rondom het binnenterrein gelegen panden. Verder heeft de stadsdeelraad in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van de door Roksvast gewenste bestemming "Gemengd-2", nu het aannemelijk is dat deze bestemming leidt tot overlast op een binnenterrein dat is omsloten door woningen. De bestemming "Gemengd-1" maakt ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels naast woningen immers ook de vestiging van kantoren, bedrijven, galeries en horecavoorzieningen mogelijk.
Voorts heeft de stadsdeelraad aan een gedeelte van de bebouwing op het perceel Kazernestraat 8-E de bestemming "Tuin-3" kunnen toekennen. Daarbij betrekt de Afdeling dat ter zitting voldoende is komen vast te staan dat het een aanbouw betreft, die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Verder kan deze aanbouw op grond van artikel 16.2.1., onder a, van de planregels worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd.
Ten aanzien van de aan perceel Kazernestraat 8-F toegekende bestemming oordeelt de Afdeling als volgt. De stadsdeelraad heeft als motivering voor het toekennen van de bestemming "Tuin-3" aangevoerd dat de bebouwing op het perceel ten tijde van de vaststelling van het plan in gebruik was als opslagruimte, en niet als woonruimte. De toegekende bestemming is volgens de stadsdeelraad daarom passend te achten. Naar het oordeel van de Afdeling is echter niet gebleken dat de bebouwing niet in gebruik was als woning, nu door Roksvast ter zitting is gesteld dat Kazernestraat 8-F sinds 2007 wordt benut als woon- en atelierruimte, en de stadsdeelraad niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet het geval is. Verder heeft de stadsdeelraad als motivering aangevoerd dat vergroening van het binnenterrein, die met de bestemming "Tuin-3" kan worden gerealiseerd, van groot belang wordt geacht. Gelet op artikel 16, lid 16.2.1, onder a, van de planregels mogen gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan echter worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd. Als gevolg hiervan kan de gewenste vergroening van het binnenterrein niet worden verwezenlijkt. Gelet op het voorgaande, berust het besluit ten aanzien van de toekenning van de bestemming "Tuin-3" aan het perceel Kazernestraat 8-F niet op een deugdelijke motivering.
2.4.5. In hetgeen Roksvast heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betreft het deel van het plandeel met de bestemming "Tuin-3", dat betrekking heeft op het perceel Kazernestraat 8-F, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.4.6. In hetgeen Roksvast voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Roksvast is voor overige ongegrond.
De beroepen van [appellante sub 3] en de vereniging
2.5. [appellante sub 3] en de vereniging kunnen zich niet verenigen met de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht wat betreft het Verzetsmuseum, nu deze wijzigingen volgens hen een wezenlijke uitbreiding van het museum mogelijk maken.
[appellante sub 3] en de vereniging voeren ten eerste aan dat in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld. Na bezwaren van omwonenden tijdens de inspraakfase was hun toegezegd door de wethouder onderscheidenlijk de desbetreffende projectleider dat voor de uitbreiding van het Verzetsmuseum een apart bestemmingsplan zou worden opgesteld. Door middel van een amendement is de uitbreiding echter bij de vaststelling alsnog in het plan opgenomen. [appellante sub 3] en de vereniging betogen dat zij hierdoor onvoldoende inspraakmogelijkheden hebben gekregen. De vereniging wijst in dit kader op de inspraakverordening Stadsdeel Amsterdam-Centrum.
[appellante sub 3] stelt daarnaast ten onrechte niet persoonlijk in kennis te zijn gesteld van de terinzagelegging van het vastgestelde plan.
2.5.1. De Afdeling stelt voorop dat de stadsdeelraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de stadsdeelraad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang naar het oordeel van de Afdeling echter niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij betrekt de Afdeling dat ter plaatse al bebouwing aanwezig is. Het betoog faalt.
Over het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 3] en de vereniging niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de stadsdeelraad de verwachting is gewekt dat voor de uitbreiding een aparte procedure zou worden doorlopen. Daarbij is van belang dat [appellante sub 3] en de vereniging slechts hebben gesteld dat toezeggingen zouden zijn gedaan door een wethouder en een projectleider, die ter zake niet beslissingsbevoegd zijn. De stadsdeelraad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Verder maakt het bieden van inspraak geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De verwijzing naar de inspraakverordening Stadsdeel Amsterdam-Centrum doet aan het voorgaande niet af, nu uit artikel 2 van de inspraakverordening volgt dat inspraak wordt verleend met betrekking tot een concept-beleidsbesluit, terwijl het onderhavige besluit geen beleidsbesluit betreft. Het betoog faalt.
Het betoog van [appellante sub 3] dat zij ten onrechte niet persoonlijk in kennis is gesteld van de terinzagelegging van het vastgestelde plan, heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Het betoog faalt.
2.6. [appellante sub 3] en de vereniging betogen voorts dat de voorziene bebouwing in strijd is met het gemeentelijke beleid gericht op vergroening van binnenterreinen. Verder zijn aanwezige alternatieven voor het Verzetsmuseum volgens hen onvoldoende onderzocht. [appellante sub 3] wijst in dit verband op de voormalige kweekschool aan de Plantage Middenlaan 27.
Voorts voert [appellante sub 3] aan dat de noodzaak van de uitbreiding niet is aangetoond. De uitbreiding leidt volgens haar tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden door verminderde zonlichttoetreding en afname van uitzicht. Verder betoogt zij dat de uitbreiding meer bezoekers met zich brengt en dat het besluit ten onrechte niet ingaat op de gevolgen hiervan voor verkeer en parkeren in de omgeving van het plangebied. Ten onrechte ontbreekt dan ook een analyse van de luchtkwaliteit ter plaatse. Verder betoogt zij dat de schijn van een onevenwichtige belangenafweging is gewekt, aangezien de stadsdeelraad zich volgens haar heeft laten leiden door een zware lobby vanuit het Verzetsmuseum. Tevens bestaat er geen draagvlak onder omwonenden voor de uitbreiding.
[appellante sub 3] verwijst verder naar de motivering van het amendement, waarin staat dat het plan gezien kan worden als een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de binnentuin door het realiseren van groene daken, en stelt dat slechts voor de geplande bebouwing achter Plantage Doklaan 18-24 een groen dak wordt gerealiseerd. Daarnaast is er sprake van rechtsongelijkheid volgens [appellante sub 3], nu in de jaren tachtig uitbreiding slechts op de onderste bouwlaag werd toegestaan en voor het Verzetsmuseum nu wel wordt ingestemd met een tweede bouwlaag.
De vereniging vreest ten slotte voor precedentwerking.
2.7. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat sinds 2007 overleg is gevoerd tussen het Verzetsmuseum, de omwonenden en het stadsdeelbestuur. In dat kader zijn de door de omwonenden aangedragen alternatieven onderzocht. De gewenste alternatieven bleken echter niet haalbaar te zijn. Bij het vaststellen van het plan heeft de stadsdeelraad aan het belang van het Verzetsmuseum bij een spoedige uitbreidingsmogelijkheid een zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van de omwonenden bij het behoud van de binnentuin in de bestaande vorm, mede gelet op de beperkte omvang van de uitbreiding en het feit dat het binnenterrein al grotendeels bebouwd is. De stadsdeelraad stelt zich hierbij op het standpunt dat ter plaatse van de woningen van [appellante sub 3] geen verlies aan uitzicht en zonlichttoetreding zal plaatsvinden nu het plan wat betreft de gronden achter de woningen van [appellante sub 3] geen veranderingen aanbrengt ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op het voorgaande en vanwege de inpassing in de buurt heeft de stadsdeelraad in dit geval een uitzondering op het gemeentelijk beleid gericht op vergroening van binnentuinen in de Plantagebuurt gewenst geacht. De stadsdeelraad stelt tot slot dat het plan geen verkeersaantrekkende werking en ook geen wezenlijke gevolgen voor de parkeersituatie en de luchtkwaliteit ter plaatse met zich brengt.
2.8. [appellante sub 3] is eigenares van de woningen aan de [locatie 1].
In het vastgestelde plan is aan de gronden van het Verzetsmuseum de bestemming "Maatschappelijk-1" toegekend. Dit plandeel bestaat uit vier bouwdelen met verschillende bouwhoogten. Ter zitting is gebleken dat [appellante sub 3] en de vereniging zich richten tegen het meest achtergelegen bouwdeel van het binnenterrein. Voor dit bouwdeel geldt een maximale bouwhoogte van 9 meter. In het ontwerpplan was aan dit bouwdeel de bestemming "Tuin-3" toegekend.
Ter zitting is gebleken dat de hoogte van de bestaande bebouwing ter plaatse van het desbetreffende bouwdeel thans ongeveer 3 meter bedraagt. Het plan voorziet in zoverre in een wijziging ten opzichte van de bestaande situatie, nu voor dit bouwdeel gelet op het voorgaande een maximale bouwhoogte van 9 meter is toegestaan.
2.8.1. Ten aanzien van de noodzaak van de uitbreiding heeft de stadsdeelraad van belang mogen achten dat het aantal schoolgroepen dat het museum wil bezoeken jaarlijks toeneemt, dat het museum regelmatig groepen moet afwijzen, dat de wens bestaat om te komen tot een kindermuseum en dat behoefte bestaat aan degelijke kantoorruimte voor de medewerkers van het Verzetsmuseum. Het betoog faalt.
De Afdeling overweegt verder dat de stadsdeelraad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de stadsdeelraad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. Blijkens de stukken heeft het Verzetsmuseum verschillende alternatieven onderzocht, waaronder een uitbreiding in de Duisenbergschool. Deze bleken door onder meer een lange voorbereidingstijd, hoge kosten en de beperkte financiële middelen van het Verzetsmuseum niet gewenst of haalbaar te zijn. Het door [appellante sub 3] aangehaalde alternatief van het voormalige gebouw van de kweekschool ligt blijkens de verbeelding op ongeveer 260 meter afstand van de huidige locatie. De huidige locatie heeft als voordeel dat het een aangrenzend pand betreft, waardoor het museum niet behoeft te worden opgesplitst. Verder is gebleken dat het Verzetsmuseum dit laatstgenoemde alternatief vanwege personeelstechnische redenen afwijst. Het betoog faalt.
Het standpunt van de stadsdeelraad om in het onderhavige geval een uitzondering te maken op het beleid gericht op vergroening en het zoveel mogelijk open te houden van de binnentuinen in de Plantagebuurt komt de Afdeling niet onredelijk voor. Hierbij is in aanmerking genomen het maatschappelijk belang bij uitbreiding, dat de voorziene uitbreiding beperkt is en dat de binnentuin reeds grotendeels bebouwd is. Bovendien is uitbreiding voorzien op reeds bestaande bebouwing, waardoor geen groen verloren zal gaan. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor mogelijke precedentwerking als gevolg van het plan op dit punt. Het betoog faalt.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de woningen [locatie 2] en de benedenwoningen aan de [locatie 3]. Hierbij betrekt de Afdeling de situering in een stedelijke omgeving en de afstand van minimaal 13 meter van het desbetreffende bouwdeel tot de woningen aan de Plantage Doklaan en minimaal 25 meter tot aan de Henri Polaklaan. Bovendien voorziet het plan op dit punt in een maximale hoogtetoevoeging van 6 meter. Het betoog faalt.
Verder heeft de stadsdeelraad zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan naar verwachting geen wezenlijke invloed zal hebben op de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse, nu aannemelijk is gemaakt dat bezoekers in beginsel te voet of met het openbaar vervoer zullen komen. Het betoog faalt.
2.8.2. Uit artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm), voor zover hier van belang, volgt dat bestuursorganen de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen uitoefenen in gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan deze concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Nu de stadsdeelraad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen wezenlijke gevolgen zal hebben voor de verkeerssituatie, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wm, aan de concentratie stoffen waarvoor in bijlage 2 bij de Wm een grenswaarde is opgenomen. Derhalve is niet gebleken dat de wettelijke regeling inzake luchtkwaliteitseisen aan het plan in zoverre in de weg staat. Gelet hierop heeft de stadsdeelraad in redelijkheid kunnen afzien van nader onderzoek hieromtrent. Het betoog faalt.
2.8.3. Voor zover [appellante sub 3] betoogt dat niet is verzekerd dat het Verzetsmuseum met uitbreiding van groene daken wordt voorzien, overweegt de Afdeling het volgende. In beginsel kunnen in een bestemmingsplan geen regels over het te gebruiken materiaal van dakbedekking worden opgenomen, aangezien dit een aspect van uitvoering betreft dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. Dat in het kader van de belangenafweging betekenis is toegekend aan een bepaalde wijze van uitvoeren doet aan het voorgaande niet af. Het betoog faalt.
Voor zover [appellante sub 3] heeft gesteld dat onder de omwonenden geen draagvlak bestaat voor de voorziene uitbreidingsmogelijkheid, overweegt de Afdeling dat dit niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van het plan. Dat geldt ook voor zover zij heeft gesteld dat de stadsdeelraad zich bij de vaststelling van het plan enkel heeft laten leiden door een lobby van het Verzetsmuseum. De betogen falen.
Ten aanzien van de door [appellante sub 3] gemaakte vergelijking met de uitbreiding in de jaren tachtig wordt overwogen dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het in dat geval geen uitbreiding van een museum betrof, maar de uitbreiding van een bedrijf. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door haar genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
2.9. In hetgeen [appellante sub 3] en de vereniging hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante sub 3] en de vereniging zijn ongegrond.
Het beroep van de Universiteit
2.10. De Universiteit kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat ziet op de bestemming van de percelen Roetersstraat 15 en Plantage Muidergracht 22-24. Het plan voorziet ten aanzien van het perceel Roetersstraat niet in de door de Universiteit gewenste horecavoorzieningen van ongeveer 800 m2. Zo stelt de Universiteit dat de gewenste aanduiding 'specifieke vorm van horeca-3/4' niet aan het perceel Roetersstraat is toegekend, waardoor horeca niet is toegestaan. Bovendien acht de Universiteit de systematiek van het stadsdeel onbegrijpelijk nu voor realisering van de door de Universiteit gewenste voorzieningen in de plantoelichting wel gewezen wordt op ontheffingsprocedures. De Universiteit betoogt verder dat het niet voorzien in mogelijkheden voor horeca niet aansluit bij de gemeentelijke visie en het gemeentelijk beleid. De Universiteit wijst in dit kader op het Programma Plantage a/d Amstel, het onderzoeksrapport "De Onontdekte Oostelijke Binnenstad", de visie "Visie toeristische ontwikkeling in de Binnenstad" en het Horecabeleidsplan 2008. Van dit beleid is volgens de Universiteit ongemotiveerd afgeweken. Voorts doet de Universiteit een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst hierbij naar vergelijkbare projecten als de gerealiseerde horecavoorzieningen bij de dierentuin Artis, het museum de Hermitage en het Scheepvaartmuseum.
Voorts is aan het perceel Plantage Muidergracht 22-24, dat de Universiteit wenst te verkopen nadat de herhuisvestingoperatie is afgerond, volgens de Universiteit ten onrechte de bestemming "Maatschappelijk-1" toegekend. De Universiteit voert hiertoe aan dat deze bestemming in strijd is met het beleid en de visie van de gemeente, neergelegd in het plan van aanpak "Wonen Boven Bedrijven, plan van aanpak 2001", alsmede de voortgangsrapportage van 21 augustus 2007. De Universiteit wenst tot slot dat de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming"Gemengd-2" wordt gewijzigd naar de bestemming "Gemengd-1" teneinde een woonbestemming mogelijk te maken.
2.10.1. De stadsdeelraad stelt ten aanzien van het perceel Roetersstraat 15 dat de door de Universiteit aangehaalde visie en beleidsstukken niet specifiek betrekking hebben op de ontwikkeling van horeca op deze locatie. Met de bestemming "Maatschappelijk-1" zijn de bestaande aanwezige horecavoorzieningen als zodanig bestemd. Op de gronden verderop het Roeterseiland waarop de Universiteit ingrijpende wijzigingen wil doorvoeren, is overigens wel de bestemming "Maatschappelijk-2" toegekend, waardoor ruimte is voor de realisatie van 1.000 m2 horecavoorzieningen.
Het uitgangspunt van de stadsdeelraad is dat alleen nieuwe ontwikkelingen waarover het stadsdeelbestuur een positief besluit heeft genomen in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarvan is in het geval van de door de Universiteit gewenste grootschalige horecavoorzieningen geen sprake. Dergelijke voorzieningen kunnen bij uitstek een grote impact op de omgeving hebben en vragen volgens de stadsdeelraad daarom om een zorgvuldige ruimtelijke en functionele inpassing.
Ten aanzien van het perceel Plantage Muidergracht stelt de stadsdeelraad dat de gewenste woonbestemming niet past in de systematiek van het plan en de daarin ten aanzien van gebouwen met een onderwijsfunctie gehanteerde uitgangspunten. Verder stelt de stadsdeelraad dat met de bestemming "Maatschappelijk-1" mede beoogd wordt het beperkte bestand van gebouwen met een maatschappelijke functie te beschermen tegen mogelijke onttrekking om speculatieve redenen.
2.10.2. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Maatschappelijk-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. onderwijsvoorzieningen;
m. detailhandel, met uitzondering van smartshops, en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening met inachtneming van het bepaalde in 11.5.1 en 11.5.2.
Ingevolge artikel 11, aanhef en lid 11.5.1, van de planregels, voor zover thans van belang, gelden op de tot "Maatschappelijk-1" bestemde gronden de volgende gebruiksregels.
a. Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening zijn op de eerste bouwlaag van bebouwing toegestaan, met uitzondering van bebouwing langs grachten en waterwegen. […];
c. Het bedrijfsoppervlak van detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 150 m2 bedragen.
2.10.3. Ten aanzien van het perceel Roetersstraat oordeelt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de Universiteit het bestaande gebruik kan voortzetten. De aan het perceel Roetersstraat 15 toegekende bestemming is in zoverre passend te achten. Verder heeft de stadsdeelraad in hetgeen de Universiteit heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in uitgebreide mogelijkheden voor horeca te voorzien. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat bij de vaststelling van het plan sprake was van een concreet plan. Ten aanzien van de door de Universiteit gemaakte vergelijking met de horecavoorzieningen in het museum de Hermitage, de dierentuin Artis en het Scheepvaartmuseum is voldoende gebleken dat ook daar een specifieke planologische afweging is gemaakt naar aanleiding van concrete plannen. Verder is van belang dat, hoewel de Roetersstraat in de door de Universiteit genoemde beleids- en visiedocumenten als vestigingsmogelijkheid voor horeca genoemd wordt, hieruit niet volgt dat de stadsdeelraad in dit concrete geval de aanvraag voor uitbreiding tot 800 m2 op grond van deze documenten heeft hoeven honoreren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het gaat om een aanzienlijke oppervlakte aan horecavoorzieningen, waarvan de stadsdeelraad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze een grote impact op de omgeving kunnen hebben en een specifieke afweging behoeven. Dit geldt temeer, nu rondom de locatie sprake is van een beschermd stadsgezicht en er in het nabijgelegen oostelijk deel van het Roeterseiland met het plan wordt voorzien in horecavoorzieningen van 1000 m2. De verwijzing van de stadsdeelraad naar ontheffingsmogelijkheden komt de Afdeling in dit geval dan ook niet onredelijk voor. Het betoog faalt.
2.10.4. In de plantoelichting is vermeld dat in het Structuurplan Kiezen voor stedelijkheid 2003 voor vrijkomende onderwijspanden een gemeentelijke prioriteitsvolgorde opgenomen. Als in Amsterdam een onderwijspand leeg komt, dan komt dit:
- eerst in aanmerking voor ander onderwijs;
- dan voor maatschappelijke voorzieningen.
2.10.5. Ten aanzien van de locatie Plantage Muidergracht oordeelt de Afdeling als volgt. De stadsdeelraad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Maatschappelijk-1" voor de locatie Plantage Muidergracht passend is. Weliswaar blijkt uit de verschillende door de Universiteit aangehaalde stukken dat het beleid van het stadsdeel Centrum erop is gericht om woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad, maar dat doet niet af aan het belang dat de raad heeft kunnen toekennen aan het behoud van het bestand van gebouwen geschikt voor een maatschappelijke functie zoals dat volgt uit het Structuurplan Kiezen voor stedelijkheid en het in 2.3.3 vermelde amendement. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat niet gebleken is dat bij de vaststelling van het plan sprake was van een concreet plan. Dit brengt tevens mee dat de wijzigingsbevoegdheid naar "Gemengd-2" in redelijkheid is vastgesteld. Het betoog faalt.
2.10.6. In hetgeen de Universiteit heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Universiteit is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van Roksvast te worden veroordeeld. Ten aanzien van Desmet, [appellante sub 3], de vereniging en de Universiteit bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roksvast B.V. en anderen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de stadsdeelraad Centrum van 28 september 2010, kenmerk 10, voor zover het betreft het deel van het plandeel met de bestemming "Tuin-3", voor zover betreffende het perceel Kazernestraat 8-F;
III. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roksvast B.V. voor het overige ongegrond;
IV. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Desmet Studio's B.V., [appellante sub 3], de vereniging Vereniging van Eigenaars van het gebouw Plantage Doklaan 18-20 en het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam geheel ongegrond;
V. veroordeelt de stadsdeelraad Centrum tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roksvast B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de stadsdeelraad Centrum aan het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roksvast B.V. en anderen het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012
458-704.