201111639/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerenveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 september 2011 in zaak nr. 10/231 in het geding tussen:
[wederpartijen], allen wonend te Heerenveen (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college aan [appellante] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een woning in een kinderdagverblijf op het perceel [locatie] te Heerenveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 december 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2009 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaarschrift van [wederpartij] dient te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 december 2011.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.D. van der Veer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartijen], bijgestaan door mr. J.H. van der Meulen, advocaat te Joure, als partij gehoord.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op de aanvraag om bouwvergunning het bouwovergangsrecht als vervat in artikel 28, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Stationsgebied - Herenwal e.o." van toepassing is.
[appellante] voert daartoe aan dat de bestaande afwijkingen van het pand ten opzichte van het bestemmingsplan door de realisering van het bouwplan niet worden vergroot.
2.1.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stationsgebied - Herenwal e.o." rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
1. een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalig bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in bijlage 1;
2. kinderdagopvang, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "kinderdagopvang".
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, mogen bouwwerken, welke ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan, krachtens de Woningwet, bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot, in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
2.1.2. Het ontwerp van het bestemmingsplan is op 31 maart 2007 ter inzage gelegd. Bij besluit van 17 februari 2006, en derhalve voor die peildatum, is bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel. Gelet hierop week de ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan verleende bouwvergunning krachtens welke de woning kon worden opgericht, maar nog niet was gebouwd, niet af van de daarop van toepassing zijnde voorschriften van het bestemmingsplan.
De door [appellante] aangevoerde omstandigheid dat het pand na oplevering in 2008 niet is gebruikt als woning maar als kinderdagverblijf, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu deze omstandigheid niet relevant is voor de vraag of het pand op het perceel ten tijde van de peildatum afweek van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 28 van de planvoorschriften.
Ook de stelling van [appellante] dat de bouwkundige hoedanigheid van een woning overeenkomt met die van een kinderdagverblijf, wat verder van de juistheid daarvan zij, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Tenslotte kan het betoog van [appellante], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2003 in zaak nr.
200206300/1, dat niet de destijds verleende bouwvergunning relevant is, maar de feitelijke bouwkundige staat van het pand, haar evenmin baten, reeds omdat het in die zaak van toepassing zijnde bouwovergangsrecht verschilt van het overgangsrecht als neergelegd in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat op het bouwplan niet het in artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde bouwovergangsrecht van toepassing is. Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. Ter zitting heeft [wederpartij] uiteengezet dat het in zijn schriftelijke uiteenzetting ingestelde hoger beroep slechts aan de orde hoeft te komen, als het hoger beroep van [appellante] gegrond zou zijn. Reeds daarom hoeft dat derhalve thans geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012