ECLI:NL:RVS:2012:BX0294

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109330/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Benzinepomp N209 en de gevolgen voor de bereikbaarheid van percelen

In deze zaak gaat het om het wijzigingsplan "Benzinepomp N209" dat op 28 juni 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland is vastgesteld. Dit plan wijzigt de bestemmingsgrenzen tussen de bestemmingen "Bedrijf" en "Verkeer" op een perceel te Bergschenhoek. De appellanten, [appellant sub 1] en BP Europa SE, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de bereikbaarheid van hun percelen negatief zal worden beïnvloed door de verplaatsing van de uitrit naar de Boterdorpseweg. Tijdens de zitting op 19 juni 2012 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaten, en het college heeft zijn standpunt verdedigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bereikbaarheid van de percelen niet verslechtert. De verplaatsing van de uitrit naar de Boterdorpseweg zou zelfs de verkeersdoorstroming en -veiligheid bevorderen. De Afdeling heeft vastgesteld dat het wijzigingsplan geen bouwmogelijkheden biedt en dat de bestaande inrit vanaf de N209 niet vervalt. De bezwaren van de appellanten met betrekking tot het zicht op hun kantoorpand en de herinrichting van het terrein door BP zijn door de Afdeling als niet relevant beoordeeld, aangezien deze aspecten niet in deze procedure aan de orde kunnen komen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.

Uitspraak

201109330/1/R4.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Kapellen (België),
2. de vennootschap naar buitenlands recht BP Europa SE, gevestigd te Hamburg (Duitsland),
en
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Benzinepomp N209" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2011, en BP bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2011, beroep ingesteld.
BP heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 27 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R. Haze, BP, vertegenwoordigd door G.F. Kwekel en B. Duijn, en het college, vertegenwoordigd door F.M. Wiedenhoff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [derde-belanghebbenden] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1] heeft ter zitting de beroepsgrond dat ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om toezending van bescheiden, die zien op aanvragen voor vergunningen danwel ontheffingen ten behoeve van BP, ingetrokken.
2.2. Het plan "Benzinepomp N209" wijzigt het bestemmingsplan "Verbreding tracé N209" dat op 24 september 2009 is vastgesteld door de raad van de gemeente Lansingerland. Het wijzigingsplan voorziet in een verschuiving van de bestemmingsgrens tussen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en het plandeel met de bestemming "Verkeer" op het perceel [locatie] te Bergschenhoek, teneinde een tweede weg voor rechtsafslaand verkeer van de afrit van de N209 richting de Boterdorpseweg te Bergschenhoek mogelijk te maken. De bedoelde bestemmingsgrens wordt enkele meters in westelijke richting verschoven.
2.2.1. In het bestemmingsplan "Verbreding tracé N209" is aan het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijf" toegekend.
In het wijzigingsplan is aan een strook gelegen op het oostelijke deel van het perceel [locatie] de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen met bovenleidingen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken als viaducten, bruggen, duikers.
2.3. [appellant sub 1] en BP vrezen dat het feit dat het perceel [locatie], waarop hun kantoorpand onderscheidenlijk hun verkooppunt van motorbrandstoffen zijn gevestigd, na realisatie van het plan moet worden verlaten langs een uitrit op de Boterdorpseweg en niet via de nu bestaande uitrit op de Bergweg Zuid, van invloed kan zijn op de wijze waarop de bereikbaarheid van dit perceel door bezoekers wordt ervaren. BP noemt in dit verband de omstandigheid dat het verkeer vanaf de N209 dat naar het verkooppunt wil tijdig zal moeten voorsorteren om dit te kunnen bereiken.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de bereikbaarheid van het perceel [locatie] niet verslechtert. De percelen van [appellant sub 1] en BP zijn volgens het college in de huidige situatie slechts via de N209 bereikbaar en vanwege verkeersmaatregelen niet vanaf de rotonde. Het college stelt verder dat de verplaatsing van de uitrit naar de Boterdorpseweg alsmede het tijdig moeten voorsorteren op de N209 om voornoemd perceel te bereiken de verkeersdoorstroming en -veiligheid zal bevorderen.
2.3.2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.3.3. Vast staat dat het plan niet leidt tot het vervallen van de bestaande inrit naar het perceel, vanaf de N209. In zoverre heeft het plan derhalve geen nadelige gevolgen voor de bereikbaarheid van het perceel. Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd omtrent de gevolgen van de verplaatsing van de bestaande uitrit op de Bergweg Zuid naar de Boterdorpseweg voor de beleving van de bereikbaarheid overweegt de Afdeling dat deze verplaatsing reeds door het bestemmingsplan "Verbreding tracé N209" planologisch mogelijk werd gemaakt, zodat zij in deze procedure niet ter beoordeling staat. Voor zover het feit dat bezoekend verkeer komend vanaf de N209 al vroegtijdig zal moeten voorsorteren al als een gevolg van het plan zou moeten worden aangemerkt, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de verkeersdoorstroming en -veiligheid dan aan het belang van [appellant sub 1] en BP bij handhaving van de bestaande situatie.
2.4. [appellant sub 1] vreest dat het zicht op zijn kantoorpand zal verslechteren omdat door het creëren van de nieuwe in- en uitrit een aanmerkelijk deel van het verkeer niet meer langs de voorzijde van het kantoor rijdt, maar langs de achterkant.
2.4.1. Het college stelt dat het wijzigingsplan geen verandering van het zicht op het pand van [appellant sub 1] met zich brengt, nu het slechts een kleine verandering van de bestemmingsgrens betreft en in het plan geen bouwmogelijkheden worden geschapen.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het plan niet voorziet in bouwmogelijkheden. Nu [appellant sub 1] ter zitting desgevraagd niet nader heeft kunnen toelichten op welke wijze het zicht op het kantoorpand tengevolge van het plan zal verslechteren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat het plan zal leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor [appellant sub 1] op dit punt.
2.5. [appellant sub 1] voert aan dat onduidelijk is op welke wijze het terrein zal worden heringericht door BP en dat het wijzigingsplan in zoverre rechtsonzeker is.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de herinrichting van het perceel een kwestie tussen partijen onderling betreft waaromtrent het plan geen regeling kan bevatten.
2.5.2. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de herinrichting van het perceel [locatie] door BP ten onrechte niet in het plan is geregeld, overweegt de Afdeling dat dit een uitvoeringsaspect betreft dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. Overigens valt het overgrote deel van het perceel buiten het plangebied.
2.6. BP stelt schade te lijden als gevolg van het wijzigingsplan.
2.6.1. De Afdeling ziet geen grond voor de verwachting dat de mogelijke schade als gevolg van het plan zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Overigens is uit de stukken gebleken dat de provincie Zuid-Holland BP een aanbod heeft gedaan tot het toekennen van nadeelcompensatie.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] en BP hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012
568-685.