201113430/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Boxtel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 november 2011 in zaak nr. 11/1399 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Bij besluit van 21 maart 2011 heeft het college het projectbesluit "Vestiging kinderdagverblijf / BSO Ons Doelstraat 44 Boxtel" genomen.
Bij uitspraak van 17 november 2011, verzonden op 22 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 januari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door S. Theunissen-van der Steen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. A. van der Leest, als partij gehoord.
2.1. Het project voorziet in een verbouwing van de gebouwen op het perceel, teneinde de vestiging van een kinderopvang en een buitenschoolse opvang mogelijk te maken.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum 1994" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden-B".
Ingevolge artikel 12, lid AI, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, welke niet genoemd worden in categorie 1 of 2 van de in de bijlage bij de voorschriften opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, doch welke naar hun aard gelijk te stellen zijn met de in categorie 1 of 2 genoemde bedrijven.
2.3. Het gebruik van de gebouwen op het perceel ten behoeve van kinderopvang en buitenschoolse opvang is in strijd met artikel 12, lid AI, van de planvoorschriften. Om dit gebruik niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold ten tijde van belang, een projectbesluit genomen.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe voeren zij aan dat niet van de in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de handreiking) aanbevolen afstanden kan worden afgeweken. In dit verband wijzen [appellant] en anderen er op dat het perceel niet in een gemengd gebied is gelegen. Voorts voeren zij aan dat het project in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet. Volgens [appellant] en anderen zullen zij daarom verkeershinder ondervinden.
2.4.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010 in zaak nr.
200908348/1/H1, terecht vooropgesteld dat de handreiking een globaal en indicatief karakter heeft en dat, mits gemotiveerd, van de hierin aanbevolen afstanden kan worden afgeweken. Niet in geschil is dat de activiteiten in de kinderopvang en de buitenschoolse opvang kunnen worden aangemerkt als activiteiten behorend tot milieucategorie 2 als bedoeld in de handreiking. Voor dergelijke activiteiten wordt in de handreiking uit het oogpunt van geluidhinder in een rustige woonwijk een kortste afstand aanbevolen tussen deze activiteit en woningen van 30 meter. Niet wordt betwist dat de afstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en het gebouw waarin de kinderopvang en de buitenschoolse opvang wordt gevestigd minder dan 30 meter bedraagt, zodat aan de in de handreiking aanbevolen afstand niet wordt voldaan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niettemin sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in dit geval aldus van kan worden afgeweken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college verwezen naar het Akoestisch onderzoek "Ons Doelstraat 44 te Boxtel" van BK Geluid&Trillingen B.V. van 19 november 2010. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat uit dit akoestisch onderzoek, waarin het stemgeluid van spelende kinderen op het tot het project behorende speelterrein is meegenomen, is gebleken dat het zogenoemde langtijdgemiddelde geluidsniveau van 50 dB(A) en het maximale geluidniveau van 70 dB(A) ter plaatse van de nabij gelegen woningen ten gevolge van de kinderopvang en de buitenschoolse opvang niet worden overschreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college dit akoestisch onderzoek aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Bij dit oordeel heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat het onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken vertoont en dat [appellant] en anderen in dit verband geen tegenadvies van een andere deskundig te achten persoon of instantie hebben overgelegd. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] en anderen op dit punt hebben aangevoerd terecht geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege de te realiseren kinderopvang en buitenschoolse opvang niet zodanige geluidoverlast is te verwachten dat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat in dit geval van de in de handreiking aanbevolen afstand kan worden afgeweken.
2.4.2. Niet wordt betwist dat op het perceel niet is voorzien in parkeerplaatsen ten behoeve van personeel van de kinderopvang en de buitenschoolse opvang. Het college heeft zich evenwel, anders dan [appellant] en anderen betogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college in vergelijkbare gevallen wel eist dat parkeerplaatsen voor personeel op eigen terrein worden aangelegd.
Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor het halen en brengen van kinderen van en naar de kinderopvang en de buitenschoolse opvang 8,6 parkeerplaatsen nodig zijn, ongeacht de reguliere behoefte aan parkeerplaatsen. Het heeft zich daarbij gebaseerd op de parkeercijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW), zoals die zijn overgenomen in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeervoorzieningen 2004 (ASVV 2004). In het aangevoerde bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij zijn besluitvorming daarvan niet heeft mogen uitgaan. In totaal is voorzien in 10 parkeerplaatsen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het perceel onvoldoende ruimte biedt om in de parkeerbehoefte te voorzien. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat na realisatie van het project ter plaatse is voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
2.5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden omdat het project hun leefomgeving en woongenot onaanvaardbaar aantast. Hiertoe voeren zij aan dat het project niet past binnen het karakter van het gebied en tot geluidhinder zal leiden.
2.5.1. [appellant] en anderen wonen in de nabijheid van het perceel. Aannemelijk is dat hun leefomgeving ten gevolge van het project verandert. De rechtbank heeft evenwel terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project niet zodanige inbreuk maakt op hun belangen dat het gevraagde projectbesluit hierom geweigerd moest worden. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat het perceel is gelegen in een gebied dat als overgangszone tussen centrumstedelijk gebied met veel voorzieningen en een woongebied kan worden aangemerkt waarin kinderopvang en buitenschoolse opvang passend is, terwijl het college de geluidhinder, gelet op hetgeen in overweging 2.4.1. is overwogen, niet onaanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.6. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het projectbesluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Hiertoe voeren zij aan dat niet is aangetoond dat, juist op deze plek, behoefte bestaat aan een kinderopvang en een buitenschoolse opvang. Volgens [appellant] en anderen zijn betere alternatieve locaties beschikbaar.
2.6.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 februari 2007 in zaak nr.
200603372/1), terecht overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het nemen van een projectbesluit, zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, hetgeen [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat aan de vestiging van een nieuwe kinderopvang en een buitenschoolse opvang geen behoefte zou bestaan. Het college was, anders dan [appellant] en anderen betogen, niet gehouden op dit punt overleg te voeren met omwonenden. Verder maakt de omstandigheid dat de Afdeling het goedkeuringsbesluit van 26 februari 2008 inzake het bestemmingsplan "Centrum Boxtel", voor zover dit betrekking heeft op het perceel, bij uitspraak van 25 februari 2009 in zaak nr. 200802389/1 (www.raadvanstate.nl) heeft vernietigd, niet dat het college ten behoeve van het project geen projectbesluit heeft mogen nemen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012