ECLI:NL:RVS:2012:BX0268

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205009/1/R2 en 201205009/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Buitengebied Didam en de rechtsgeldigheid van agrarische bestemmingen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montferland, dat op 20 maart 2012 het wijzigingsplan "Buitengebied Didam, wijziging nieuw agrarisch bouwvlak Geulecampweg te Didam" heeft vastgesteld. De appellant, wonend te Didam, heeft op 21 mei 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek behandeld op 13 juni 2012.

De voorzitter overweegt dat het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 26, lid A, onder 3, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied". Dit plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuw agrarisch bouwperceel aan de Geulecampweg, bedoeld voor een bedrijfswoning en een loods voor de opslag van kweekmateriaal en de stalling van grondbewerkingsmachines voor een boomkwekerij. De appellant betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid niet kan worden toegepast omdat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden, met name dat er geen sprake mag zijn van een glastuinbouwbedrijf.

Het college stelt echter dat er wel degelijk aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, omdat er een bestaand agrarisch bedrijf wordt verplaatst. De voorzitter concludeert dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, waarbij hij oordeelt dat het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin op 27 juni 2012.

Uitspraak

201205009/1/R2 en 201205009/2/R2.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Didam, gemeente Montferland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied Didam, wijziging nieuw agrarisch bouwvlak Geulecampweg te Didam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2012, beroep ingesteld.
Bij brief van dezelfde datum heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.H. Molenaar, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door A.B.W.M. Jansen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 26, lid A, onder 3, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan). Het wijzigingsplan heeft betrekking op het realiseren van een nieuw agrarisch bouwperceel aan de Geulecampweg te Didam. Met dit bouwperceel is beoogd ruimte te bieden voor het realiseren van een bedrijfswoning en een loods voor de opslag van kweekmateriaal en de stalling van grondbewerkingsmachines ten behoeve van een boomkwekerij.
2.3. [appellant], die in de nabijheid van het te realiseren agrarisch bouwperceel woont, betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 26, lid A, onder 3, van de planregels van het bestemmingsplan geen basis kan bieden voor het wijzigingsplan omdat niet is voldaan aan de in dat artikelonderdeel opgenomen wijzigingsvoorwaarden. [appellant] voert in dit verband aan dat in het kader van de verplaatsing van het bedrijf geen sprake mag zijn van een glastuinbouwbedrijf. Aan het oorspronkelijke adres aan de [locatie] was wel sprake van een glastuinbouwbedrijf. Dat thans sprake is van een voorgenomen boomkwekerij doet daaraan niets af.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat wel is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals neergelegd in artikel 26, lid A, onder 3, van de planregels, omdat er een bestaand in het gebied gevestigd agrarisch bedrijf wordt verplaatst. Daarbij neemt het college in aanmerking dat zowel een glastuinbouwbedrijf als een boomkwekerij onder de agrarische bestemmingen vallen op basis van de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP). Het oorspronkelijke agrarisch bouwperceel aan de [locatie] te Didam, dat met een eerdere herziening is verwijderd, wordt verplaatst naar de Geulecampweg. De wijzigingsvoorwaarden staan er, aldus het college, niet aan in de weg dat de bedrijfsvoering daarbij wijzigt van glastuinbouw naar een boomkwekerij, dat een minder beeldbepalend gebruik betreft.
2.5. In het bestemmingsplan is aan het perceel aan de Geulecampweg een agrarische bestemming zonder bouwperceel toegekend. Niet in geschil is dat [belanghebbende] aan de [locatie] te Didam een glastuinbouwbedrijf exploiteerde en dat hij op het perceel aan de Geulecampweg een boomkwekerij zal gaan vestigen. [belanghebbende] bestrijdt dat het glastuinbouwbedrijf is verplaatst naar het buitenland. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat wel het geval is.
2.6. Ingevolge artikel 26, van de planregels van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft:
3. agrarisch bedrijf
De gronden gelegen binnen de op de kaart aangegeven deelgebieden 1, 3, 4, 6 en 7, voor het opnemen van nieuwe agrarische bouwpercelen, met dien verstande dat:
- het dient te gaan om een reeds gevestigd agrarisch bedrijf;
- het niet glastuinbouw betreft;
- het agrarische bedrijf, gelet op de ligging, aard en omvang, ten opzichte van de in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder zal veroorzaken dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate zullen worden geschonden;
- de verplaatsing dient ter oplossing van een ruimtelijk en/of milieuhygiënisch probleem op de oude locatie;
- het nieuw op te nemen bouwperceel geen grotere oppervlakte dan 1 ha heeft;
- dient te worden voldaan aan de hieronder bij de deelgebieden aangegeven aanvullende voorwaarden;
- uit bodemonderzoek naar voren is gekomen dat geen bodemsanering noodzakelijk is, danwel bodemsanering heeft plaatsgevonden.
2.7. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht en op juiste gronden op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals die zijn neergelegd in artikel 26, lid A, onder 3, van de planregels. Er is sprake van een reeds gevestigd agrarisch glastuinbouwbedrijf in het genoemde deelgebied. Op de nieuwe locatie wordt een boomkwekerij gevestigd. De voorwaarde dat het niet glastuinbouw betreft dient naar het oordeel van de voorzitter, ook gelet op de overige wijzigingsvoorwaarden, zo te worden uitgelegd dat het nieuwe agrarische bouwperceel niet zal worden gebruikt voor glastuinbouw.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
224