ECLI:NL:RVS:2012:BX0066

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202755/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • C.J.M. Schuyt
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit minister voor Immigratie, Integratie en Asiel inzake uitzetting

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, waarbij haar verzoek om uitzetting achterwege te laten, is afgewezen. De vreemdeling had eerder een verzoek ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, dat door de minister op 7 mei 2010 werd afgewezen. Dit besluit werd later door de minister voor Immigratie en Asiel op 14 januari 2011 bevestigd, ondanks het bezwaar van de vreemdeling. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling op 16 februari 2012 ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De vreemdeling betwistte in haar hoger beroep dat de rechtbank correct had geoordeeld over het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). In het BMA-advies werd gesteld dat de vreemdeling Fluoxetine gebruikte, terwijl zij in een brief van haar behandelaar had aangegeven dat zij Zyprexa gebruikte. De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de gegevens over haar medicijngebruik niet overeenkwamen met de informatie die het BMA had gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat de minister het besluit van 14 januari 2011 ten onrechte op het BMA-advies had gebaseerd.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard. Het besluit van de minister werd vernietigd, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 juni 2012.

Uitspraak

201202755/1/V1.
Datum uitspraak: 25 juni 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling) (hierna: de vreemdeling),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 16 februari 2012 in zaak nr. 11/1837 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2010 heeft de minister van Justitie een verzoek van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 februari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 maart 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. In haar grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 21 april 2010 (hierna: het BMA-advies), aangevuld met de nota van het BMA van 9 juli 2010 (hierna: de BMA-nota), terecht aan het besluit van 14 januari 2011 ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat in de door haar tijdens de besluitvorming overgelegde brief van haar behandelaar van 13 juni 2010 is vermeld dat zij het medicijn Zyprexa gebruikt en het BMA alleen heeft onderzocht of het medicijn Fluoxetine in Burundi aanwezig is. Volgens haar is in de bij de BMA-nota gevoegde informatie over de gezondheidszorg in Burundi voorts niet vermeld dat Zyprexa in dat land aanwezig is.
2.2.1. In het BMA-advies is vermeld dat de vreemdeling Fluoxetine gebruikt. In de brief van 13 juni 2010 van haar behandelaar is vermeld dat de medicatie is gewijzigd en dat de vreemdeling Zyprexa gebruikt. In de BMA-nota is vermeld dat na het staken van de behandeling van de vreemdeling een medische noodsituatie op korte termijn als gevolg van haar ernstige psychiatrische toestand niet is uit te sluiten, dat de therapiemogelijkheden in Burundi voldoende zijn, dat uit de bijgevoegde informatie over de gezondheidszorg in Burundi blijkt dat Fluoxetine in Burundi aanwezig is en dat de vreemdeling kan reizen, maar gezien haar actuele psychiatrische toestand begeleid moet worden door een psychiatrisch verpleegkundige die op medicijninname toeziet en haar in Burundi fysiek aan een behandelaar overdraagt. In de hiervoor bedoelde informatie over de gezondheidszorg in Burundi is niet vermeld dat Zyprexa in dat land aanwezig is.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat de gegevens over het medicijngebruik van de vreemdeling waarvan het BMA bij zijn advisering is uitgegaan niet overeenkomen met de door haar behandelaar verstrekte gegevens, zodat de minister het besluit van 14 januari 2011 ten onrechte op die advisering heeft gebaseerd.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 januari 2011 vernietigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 16 februari 2012 in zaak nr. 11/1837;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 14 januari 2011, kenmerk 0712-06-0060;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Hartsuiker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2012
620.
Verzonden: 25 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser