1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2010 heeft de minister van Justitie een verzoek van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 februari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 maart 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. In haar grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 21 april 2010 (hierna: het BMA-advies), aangevuld met de nota van het BMA van 9 juli 2010 (hierna: de BMA-nota), terecht aan het besluit van 14 januari 2011 ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat in de door haar tijdens de besluitvorming overgelegde brief van haar behandelaar van 13 juni 2010 is vermeld dat zij het medicijn Zyprexa gebruikt en het BMA alleen heeft onderzocht of het medicijn Fluoxetine in Burundi aanwezig is. Volgens haar is in de bij de BMA-nota gevoegde informatie over de gezondheidszorg in Burundi voorts niet vermeld dat Zyprexa in dat land aanwezig is.
2.2.1. In het BMA-advies is vermeld dat de vreemdeling Fluoxetine gebruikt. In de brief van 13 juni 2010 van haar behandelaar is vermeld dat de medicatie is gewijzigd en dat de vreemdeling Zyprexa gebruikt. In de BMA-nota is vermeld dat na het staken van de behandeling van de vreemdeling een medische noodsituatie op korte termijn als gevolg van haar ernstige psychiatrische toestand niet is uit te sluiten, dat de therapiemogelijkheden in Burundi voldoende zijn, dat uit de bijgevoegde informatie over de gezondheidszorg in Burundi blijkt dat Fluoxetine in Burundi aanwezig is en dat de vreemdeling kan reizen, maar gezien haar actuele psychiatrische toestand begeleid moet worden door een psychiatrisch verpleegkundige die op medicijninname toeziet en haar in Burundi fysiek aan een behandelaar overdraagt. In de hiervoor bedoelde informatie over de gezondheidszorg in Burundi is niet vermeld dat Zyprexa in dat land aanwezig is.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat de gegevens over het medicijngebruik van de vreemdeling waarvan het BMA bij zijn advisering is uitgegaan niet overeenkomen met de door haar behandelaar verstrekte gegevens, zodat de minister het besluit van 14 januari 2011 ten onrechte op die advisering heeft gebaseerd.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 januari 2011 vernietigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 16 februari 2012 in zaak nr. 11/1837;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 14 januari 2011, kenmerk 0712-06-0060;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.