201104668/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BG Installatie B.V., gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
2. [appellant 2] gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Teylingen 's-Gravenzande" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben BG Installatie B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, en [appellant 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2011, beroep ingesteld.
BG Installatie B.V. heeft haar beroep aangevuld bij brief van 19 mei 2011. [appellant 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 mei 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2012, waar [appellant 2], bijgestaan door mr. E. van der Hoeven, en de raad, vertegenwoordigd door ing. A.A.J. Weisscher en R. Wanningen, zijn verschenen. Voorts is daar C.E. Hoogenraad, derde-belanghebbende, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Het plan voorziet in een actualisatie van de planologische regeling voor het bedrijventerrein Teylingen te ’s-Gravenzande en is conserverend van aard.
Het beroep van [appellant 2]
2.3. [appellant 2] voert aan dat het plan ten onrechte slechts bedrijven vallend onder ten hoogste milieucategorie 3.1 toelaat op zijn perceel aan de [locatie] te ‘s-Gravenzande. Hij brengt naar voren dat het op grond van het vorige plan mogelijk was om bedrijfsactiviteiten vallend onder ten hoogste milieucategorie 4 op het perceel uit te oefenen. Omdat zijn bedrijf onder milieucategorie 3.2 valt betekent het voorgaande dat zijn bedrijfsactiviteiten onder het overgangsrecht zijn gebracht. Dit is naar zijn mening ten onrechte gebeurd, nu hij niet voornemens is zijn bedrijfsactiviteiten op korte termijn te beëindigen.
Voorts is [appellant 2] van mening dat de raad, in aanmerking genomen dat het na de terinzagelegging van het ontwerpplan meer dan een jaar heeft geduurd tot het plan werd vastgesteld, onzorgvuldig heeft gehandeld door voorafgaand aan de vaststelling van het plan niet na te gaan of zich in het plangebied wijzigingen hebben voorgedaan.
[appellant 2] betoogt dat de raad ten onrechte op het hele perceel op de hoek van de Van Leeuwenhoekstraat en de Nobelstraat de bouw van een bedrijfswoning heeft mogelijk gemaakt. Dit zal naar hij vreest beperkingen voor zijn bedrijfsvoering opleveren.
2.3.1. De raad stelt dat hij inventariserend onderzoek heeft verricht naar de bedrijfsactiviteiten van [appellant 2]. Gezien de intensiteit van de activiteiten en mede in aanmerking genomen dat het pand deels voor opslag wordt gebruikt acht de raad categorie 3.1 gerechtvaardigd.
Voorts stelt de raad dat voor de bouw van de bedrijfswoning aan de Van Leeuwenhoekstraat en de Nobelstraat in het verleden vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend. Deze zijn in het voorliggende plan overgenomen.
2.3.2. Zoals ter zitting nader is toegelicht door [appellant 2] bestaan diens bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak uit staalconstructie- en laswerkzaamheden en daarnaast uit andere vormen van metaalbewerking. Deze activiteiten kunnen, naar ter zitting van de zijde van de raad is erkend, behoren tot categorie 3.2 van de bij het plan behorende staat van bedrijfsactiviteiten. Nu de raad verder heeft erkend dat is volstaan met het uitvoeren van een globaal onderzoek naar de feitelijk door [appellant 2] verrichte activiteiten, is de enkele stelling dat de intensiteit daarvan zodanig is dat kan worden volstaan met toelating van categorie 3.1 onvoldoende om af te zien van het mogelijk maken van activiteiten van een hogere categorie. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij betrekt de Afdeling verder dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat, indien hij ervan was uitgegaan dat de bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 3.2, een maatbestemming tot de mogelijkheden zou hebben behoord.
In hetgeen [appellant 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarin de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" is toegekend aan het perceel [locatie] te 's-Gravenzande, is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.3. Wat betreft de bedrijfswoning op de hoek van de Van Leeuwenhoekstraat en de Nobelstraat stelt de Afdeling aan de hand van het verhandelde ter zitting vast dat met het plan is beoogd om hetgeen met het in het verleden genomen vrijstellingsbesluit ter plaatse mogelijk is gemaakt planologisch vast te leggen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat het plan op dit punt in aard en omvang geen mogelijkheden biedt die afwijken van hetgeen werd mogelijk gemaakt in het eerder genomen, en in rechte onaantastbare, vrijstellingsbesluit. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad heeft moeten maken bij de vaststelling van het plan, nauw aan bij de afwegingen die het college van burgemeester en wethouders heeft gemaakt in het kader van de verzochte vrijstelling en heeft de raad daarbij kortheidshalve mogen aansluiten.
2.4. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De raad dient, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is overwogen, alsnog nader onderzoek te verrichten naar de bedrijfsactiviteiten van [appellant 2]. Voorts dient de raad op grond van de uitkomsten daarvan alsnog toereikend te motiveren waarom, gezien de door [appellant 2] ondernomen activiteiten, beperking van de bedrijvigheid op zijn perceel tot activiteiten behorend tot ten hoogste categorie 3.1 van de staat van bedrijfsactiviteiten is aangewezen, dan wel het besluit op dit punt te wijzigen, zonder dat daarbij toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. In het laatste geval dient de raad het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Het beroep van BG Installatie B.V.
2.5. BG Installatie B.V. voert aan dat het plan ten onrechte slechts bedrijven vallend onder ten hoogste de milieucategorie 3.1 toelaat op haar perceel aan de Franklinstraat 2A te ‘s-Gravenzande. Zij brengt naar voren dat het op grond van het vorige plan mogelijk was om bedrijfsactiviteiten vallend onder ten hoogste milieucategorie 4 op het perceel uit te oefenen, zodat sprake is van een aanzienlijke beperking van haar bestaande rechten. Zij wijst erop dat aan 15 andere bedrijven waarvan de bedrijfsactiviteiten vallen onder een hogere milieucategorie dan de algemene milieucategorie die ingevolge het plan is toegestaan, een maatbestemming is toegekend.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bedrijf van BG Installatie B.V. niet wordt beperkt in zijn bestaande bedrijfsvoering. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij ter plaatse uitgebreid onderzoek heeft verricht naar de bedrijfsactiviteiten van BG Installatie B.V. Geconstateerd is dat het pand van BG Installatie B.V. in hoofdzaak wordt gebruikt voor opslag en voor metaalwerkzaamheden die bestaan in assemblage en daarmee vallen onder ten hoogste milieucategorie 3.1.
2.5.2. Nu de raad naar aanleiding van het door hem ter plaatse ingestelde onderzoek heeft verklaard dat de bedrijfsactiviteiten van BG Installatie B.V. onder ten hoogste milieucategorie 3.1 vallen en BG Installatie B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit onjuist is, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten op het perceel ten hoogste activiteiten behorend tot milieucategorie 3.1 mogelijk te maken. Daarnaast heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een maatbestemming, waarmee specifieke activiteiten van een hogere categorie zouden worden mogelijk gemaakt, niet nodig is.
2.6. In hetgeen BG Installatie B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep zal in de einduitspraak ongegrond worden verklaard.
2.7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen 13 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen alsnog nader onderzoek te verrichten naar de bedrijfsactiviteiten van [appellant 2], alsmede, op grond van de uitkomsten van dat onderzoek, alsnog toereikend te motiveren waarom, gezien de door [appellant 2] ondernomen activiteiten, beperking van de bedrijvigheid op zijn perceel aan de [locatie] te 's-Gravenzande tot activiteiten behorend tot ten hoogste categorie 3.1 van de staat van bedrijfsactiviteiten is aangewezen; dan wel het besluit op dit punt te wijzigen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012