ECLI:NL:RVS:2012:BW9517

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111408/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en last onder dwangsom bij schuurbouw in Boekelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. Bij besluit van 25 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede [appellant] gelast om de bouw van een schuur op het perceel [locatie] te Boekelo stil te leggen. Tevens is hem onder oplegging van een last onder dwangsom gelast niet verder te gaan met bouwen. Het college heeft later besloten tot invordering van de verbeurde dwangsom. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 september 2011 het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 mei 2012. In de overwegingen wordt ingegaan op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet hoefde te onderzoeken of de bouwwerkzaamheden konden worden gelegaliseerd. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitoefening van de bevoegdheid tot stillegging van de bouwwerkzaamheden niet afhankelijk is van de mogelijkheid tot legalisatie. Ook wordt besproken of de last onder dwangsom disproportioneel was, waarbij de Afdeling concludeert dat het college voldoende maatregelen heeft getroffen om schade aan het bouwwerk te voorkomen.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111408/1/A1.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 september 2011 in zaak nr. 11/133 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2009 heeft het college [appellant] gelast om de bouw van een schuur op het perceel [locatie] te Boekelo stil te leggen en hem onder oplegging van een last onder dwangsom gelast niet verder te gaan met bouwen.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college beslist tot invordering van de verbeurde dwangsom.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 23 december 2010, heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 25 november 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingediende beroep gegrond verklaard, het ongedateerde besluit, verzonden op 23 december 2010, vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven en het beroep tegen het besluit van 23 februari 2010 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr.
201111406/1/A1ter zitting behandeld op 30 mei 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door I.J. Teunis en H.S. Schipper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 100d van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar en voor zover van belang, kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt.
2.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet vermelden van artikel 100d van de Woningwet in het in bezwaar gehandhaafde besluit, verzonden op 23 december 2010, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd. Zij heeft terecht en op goede gronden overwogen dat [appellant] door de onvolledige vermelding van de wettelijke grondslag niet in zijn belangen is geschaad en [appellant] heeft ook ter zitting bij de Afdeling niet aangegeven in welke belangen hij zou zijn geschaad.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te onderzoeken of op grond van het in het ter plaatse geldende bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht een omgevingsvergunning kon worden verleend.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de uitoefening van de bevoegdheid tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden, geregeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet, zoals deze gold tot 1 april 2007, bij uitstek is gericht op onmiddellijke stillegging van de met die wet strijdige bouwwerkzaamheden, waarbij, gelet op aard en strekking van die bevoegdheid, niet behoeft te worden onderzocht of de stil te leggen bouw gelegaliseerd kan worden. Het doel en karakter van de bouwstop als ordemaatregel en vervolgens opgelegde last onder dwangsom sluiten echter niet uit dat onder bijzondere omstandigheden van het opleggen ervan moet worden afgezien.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2009, in zaak nr.
200901141/1), biedt artikel 100d van de Woningwet zoals deze gold ten tijde van belang geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze jurisprudentie niet kan worden voortgezet.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet behoefde te onderzoeken of de bouwwerkzaamheden konden worden gelegaliseerd. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van handhavend optreden zijn gesteld noch gebleken.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de gehandhaafde last disproportioneel is omdat door het onmiddellijk staken van de bouwwerkzaamheden schade aan de half afgebouwde schuur kon ontstaan. Volgens hem waren verdergaande maatregelen noodzakelijk, zoals het aanbrengen van dakplaten, om de stabiliteit van de schuur te garanderen.
2.4.1. In het in bezwaar gehandhaafde besluit is vermeld dat het is toegestaan ter voorkoming van schade open delen af te dekken met een zeil. Blijkens het verslag van de hoorzitting voor de Commissie Bezwaarschriften van Enschede was volgens het college het afdekken met dekzeil voldoende om schade aan het bouwwerk te voorkomen en waren verdergaande maatregelen om de stabiliteit van het bouwwerk en veiligheid te garanderen niet nodig omdat reeds schroten en gordingen waren aangebracht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat de gehandhaafde last disproportioneel zou zijn vanwege te verwachten schade aan het bouwwerk. De inspecteur van bouw- en woningtoezicht van de gemeente Enschede beschikt over de nodige deskundigheid om een oordeel te geven over de stabiliteit van het bouwwerk. Dat [appellant] als aannemer ook over de nodige deskundigheid beschikt en het bouwwerk stabieler zou zijn met dakplaten, maakt niet dat de last niet kon worden opgelegd. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college de verbeurde dwangsom in redelijkheid niet kon invorderen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2012 in zaak nr.
201106064/1/A1) is het uitgangspunt dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat het aanbrengen van dakplaten noodzakelijk was om de stabiliteit van de half afgebouwde schuur te garanderen, is niet zodanig bijzonder dat het college daarin aanleiding had behoren te zien van invordering af te zien.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
414.