201204796/2/A3.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2012 in zaak
nr. 11/5008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
Bij besluit van 30 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [wederpartij] vergunning te verlenen voor het vervangen van haar woonboot door een woonark (hierna: de vervangingsvergunning).
Bij besluit van 6 september 2011, verzonden op 9 september 2011, heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2011 vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2012, hoger beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2012, heeft het dagelijks bestuur de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, werkzaam bij het stadsdeel, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.C. Arendse, werkzaam bij Arendse Adviesbureau, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft de vervangingsvergunning geweigerd, omdat verlening daarvan in strijd zou zijn met het op de aanvraag van toepassing zijnde oude bestemmingsplan. De woonark zou volgens [wederpartij] een lengte van 25 of 24,6 meter krijgen. In de bij het bestemmingsplan behorende plankaart is echter vastgelegd dat de betreffende waterkavel slechts een lengte van 23 meter heeft. Voor zover [wederpartij], hangende haar bezwaar tegen de weigering haar een vervangingsvergunning te verlenen, de aanvraag heeft gewijzigd in een aanvraag voor een vervangingsvergunning voor een woonark met een lengte van 23 meter, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat die wijziging niet kan worden aangemerkt als een wijziging van ondergeschikte aard. [wederpartij] zal daarvoor een nieuwe aanvraag moeten indienen waarop het nieuwe bestemmingsplan van toepassing zal zijn dat vervanging van woonboten door woonarken zonder meer verbiedt, aldus het dagelijks bestuur.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de aanvraag, gelet op de totaaloppervlakte van het bouwplan en de ongewijzigde verschijningsvorm van de woonark, in relatie tot de omgeving, een wijziging van ondergeschikte aard is. Hierbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij jurisprudentie van de Afdeling inzake de wijziging van een bouwplan hangende een aanvraag voor een bouwvergunning.
2.4. Naar het oordeel van de voorzitter valt uit de jurisprudentie van de Afdeling niet op voorhand af te leiden of de wijziging van de aanvraag kan worden aangemerkt als een wijziging van ondergeschikte aard. De voorzitter acht nader onderzoek aangewezen, waartoe de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent. Gelet op het feit dat het verzoek geen verdere strekking heeft dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het dagelijks bestuur in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak, kan het verzoek in dier voege worden toegewezen. Nu voorts aan de zijde van [wederpartij] geen zeer dringende, spoedeisende belangen bestaan, die er in dit geval toe nopen dat aan de uitspraak van de rechtbank toch gevolg wordt gegeven, ziet de voorzitter na afweging van alle belangen aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 30 juli 2010, kenmerk 57-97042/D.J., voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012