2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank het door hem ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij onder meer aan dat het feit dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, ten tijde van de hem op 14 september 2010 opgelegde bewaringsmaatregel geen terugkeerbesluit was vereist, niet afdoet aan zijn belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het in bezwaar gehandhaafde terugkeerbesluit.
2.1.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat bij bewaringsmaatregelen waarop de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) van toepassing is, het belang van de beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit is gelegen in de consequenties die dit zou kunnen hebben voor de rechtmatigheid van de betreffende bewaringsmaatregel. Vervolgens heeft zij overwogen dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100307/1/V3 (www.raadvanstate.nl), in dit geval voor de rechtmatigheid van de op 14 september 2010 aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel niet van belang is of het terugkeerbesluit rechtmatig is genomen en dat de minister bij een eventuele toekomstige bewaringsmaatregel een hernieuwd terugkeerbesluit zal moeten nemen, zodat niet valt in te zien welk belang de vreemdeling heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit.
2.1.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat aan de bewaringsmaatregel van 14 september 2010 geen terugkeerbesluit ten grondslag behoefde te worden gelegd. De rechtbank heeft evenwel niet onderkend dat de op de zaak betrekking hebbende stukken geen blijk geven van omstandigheden op grond waarvan de werking van het in bezwaar gehandhaafde terugkeerbesluit is komen te vervallen, zoals het door de vreemdeling voldoen aan de terugkeerverplichting door terugkeer naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn of een periode van rechtmatig verblijf als gevolg van een door de vreemdeling ingediende aanvraag. Derhalve zal dat besluit vooralsnog aan een eventuele toekomstige inbewaringstelling ten grondslag kunnen worden gelegd, zodat de vreemdeling terecht klaagt dat hij wel belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 16 februari 2011 en de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 16 februari 2011 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
2.3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd.
2.3.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011 in zaak nr. 201106883/1/V3 (www.raadvanstate.nl), is met artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat gold ten tijde van belang, noch anderszins voldaan aan het in artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat een risico op onderduiken moet zijn gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria.
Bij het besluit van 16 februari 2011 is het terugkeerbesluit gehandhaafd. Uit het voorgaande volgt dat voor dat terugkeerbesluit, voor zover daarin de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden vanwege een risico op onderduiken, een wettelijke grondslag ontbrak. Het beroep tegen het besluit van 16 februari 2011 is derhalve gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.
2.4. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.