ECLI:NL:RVS:2012:BW9124
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- O. van Loon
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep van vreemdeling tegen uitzetting naar Afghanistan
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 16 mei 2011 was afgewezen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond op 8 juni 2011. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 20 januari 2012 naar Afghanistan zou worden uitgezet.
Tijdens de zitting op 30 mei 2012 heeft de minister verklaard dat de vreemdeling op 19 januari 2012 was geïnformeerd over de voorgenomen uitzetting. De vreemdeling stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd, waardoor hij geen effectief rechtsmiddel had tegen zijn uitzetting. De voorzieningenrechter van de rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling geen risico liep op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Afghanistan, ondanks zijn bekering tot het christendom.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de vreemdeling voldoende rechtsmiddelen had om de rechtmatigheid van zijn uitzetting aan te vechten. De voorzitter oordeelde dat het gestelde ontbreken van een effectief rechtsmiddel niet kon worden aangenomen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 20 juni 2012 openbaar uitgesproken.