ECLI:NL:RVS:2012:BW9124

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106590/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • O. van Loon
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep van vreemdeling tegen uitzetting naar Afghanistan

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 16 mei 2011 was afgewezen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond op 8 juni 2011. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 20 januari 2012 naar Afghanistan zou worden uitgezet.

Tijdens de zitting op 30 mei 2012 heeft de minister verklaard dat de vreemdeling op 19 januari 2012 was geïnformeerd over de voorgenomen uitzetting. De vreemdeling stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd, waardoor hij geen effectief rechtsmiddel had tegen zijn uitzetting. De voorzieningenrechter van de rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling geen risico liep op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Afghanistan, ondanks zijn bekering tot het christendom.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de vreemdeling voldoende rechtsmiddelen had om de rechtmatigheid van zijn uitzetting aan te vechten. De voorzitter oordeelde dat het gestelde ontbreken van een effectief rechtsmiddel niet kon worden aangenomen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 20 juni 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201106590/2/V2.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 8 juni 2011 in zaak nrs. 11/16897 en 11/16896 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter bij brief van 21 mei 2012 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verschenen. De gemachtigde van de vreemdeling is met kennisgeving niet verschenen.
Bij brief van 30 mei 2012 is de vreemdeling in de gelegenheid gesteld schriftelijk een reactie te geven op een ter zitting door de minister overgelegd stuk.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb is een nadere zitting achterwege gebleven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de vreemdeling op 20 januari 2012 is uitgezet naar Afghanistan.
2.1.1. Het verzoek strekt er – voor zover thans van belang – toe dat de minister wordt gelast de vreemdeling terug te halen naar Nederland en dat hem wordt toegestaan hier in de opvang de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep af te wachten. Daaraan heeft de gemachtigde van de vreemdeling ten grondslag gelegd dat de minister hem niet heeft geïnformeerd over de voorgenomen uitzetting, als gevolg waarvan de vreemdeling een effectief rechtsmiddel tegen diens uitzetting is onthouden.
2.1.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minister uiteengezet dat hij de vreemdeling er op 19 januari 2012 over heeft geïnformeerd dat deze op 20 januari 2012 zal worden uitgezet naar Afghanistan. De vreemdeling heeft met behulp van een andere gemachtigde bezwaar gemaakt tegen die voorgenomen handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. Daaraan heeft de vreemdeling - onder meer - ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom bij terugkeer naar Afghanistan een risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) strijdige behandeling.
2.1.3. Bij uitspraak van 20 januari 2012 in zaak nr. 12/2076 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, het verzoek afgewezen. Daarbij is de voorzieningenrechter onder meer ingegaan op het betoog van de vreemdeling dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling in verband met zijn bekering tot het christendom en heeft de voorzieningenrechter geen grond gevonden voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling in strijd is met dat artikel. Alvorens uitspraak te doen, heeft de voorzieningenrechter partijen telefonisch gehoord.
2.1.4. Zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan sinds de uitzetting van de vreemdeling is verslechterd, kan niet worden staande gehouden dat hij, voordat hij werd uitgezet naar Afghanistan, niet de beschikking heeft gehad over een effectief rechtsmiddel waarin hij de rechtmatigheid van die uitzetting in het licht van artikel 3 van het EVRM bij een onafhankelijke rechter aan de orde kon stellen, zoals vereist door artikel 13 van het EVRM. Nu het gestelde ontbreken van zodanig rechtsmiddel ten grondslag ligt aan het verzoek de vreemdeling terug te halen naar Nederland, dient het te worden afgewezen.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Van Loon
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012
284.
Verzonden: 20 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser