ECLI:NL:RVS:2012:BW9122
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins-de Vin
- M.A.A. Mondt Schouten
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding kosten contra-expertise asielaanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 juni 2011. De rechtbank had het beroep van een vreemdeling gegrond verklaard en het COa opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de aanvraag van de vreemdeling voor vergoeding van de kosten van een contra-expertise. Deze contra-expertise was aangevraagd in verband met een individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat de vreemdeling documenten had overgelegd die mogelijk vervalst waren.
Het COa stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het COa onvoldoende inzicht had gegeven in de uitvoering van het onderzoek en dat de kosten voor de contra-expertise niet noodzakelijk waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COa verantwoordelijk is voor het beoordelen van de noodzaak van de kosten voor een contra-expertise, maar dat het niet aan het COa is om de zorgvuldigheid van het individuele ambtsbericht te toetsen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de grief van het COa slaagde.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 maart 2011 ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak ondertekenden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.