ECLI:NL:RVS:2012:BW9122

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107524/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding kosten contra-expertise asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 juni 2011. De rechtbank had het beroep van een vreemdeling gegrond verklaard en het COa opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de aanvraag van de vreemdeling voor vergoeding van de kosten van een contra-expertise. Deze contra-expertise was aangevraagd in verband met een individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat de vreemdeling documenten had overgelegd die mogelijk vervalst waren.

Het COa stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het COa onvoldoende inzicht had gegeven in de uitvoering van het onderzoek en dat de kosten voor de contra-expertise niet noodzakelijk waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COa verantwoordelijk is voor het beoordelen van de noodzaak van de kosten voor een contra-expertise, maar dat het niet aan het COa is om de zorgvuldigheid van het individuele ambtsbericht te toetsen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de grief van het COa slaagde.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 maart 2011 ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak ondertekenden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201107524/1/V1.
Datum uitspraak: 11 juni 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 juni 2011 in zaak nr. 11/8667 in het geding tussen:
(de vreemdeling)
en
het COa.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2011 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de kosten van een contra-expertise in verband met een ten behoeve van zijn asielaanvraag uitgebracht individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 14 mei 2008 (hierna: het individuele ambtsbericht) afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 juli 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa onvoldoende inzicht heeft geboden in de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, dat niet duidelijk is op grond van welke bevindingen en om welke redenen de onderzoeker tot zijn conclusies is gekomen, wat de methode van onderzoek is geweest en wie het onderzoek heeft uitgevoerd. Het COa voert daartoe aan dat de rechtbank door voorts te overwegen dat niet kan worden geconcludeerd dat het verrichten van een contra-expertise niet noodzakelijk is om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het individuele ambtsbericht te onderbouwen, niet heeft onderkend dat in dit geval de kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 en derhalve in strijd met jurisprudentie van de Afdeling heeft geoordeeld.
2.1.1. In het individuele ambtsbericht is onder punt 6 vermeld dat het in kopie overgelegde bevel voor aanhouding een afschrift is van een vals document en onder de punten 8 tot en met 12 dat de echtheid van de door de vreemdeling overgelegde 'oproeppapieren' niet kon worden vastgesteld. Bij de aanvraag van 10 februari 2011 om betaling van de buitengewone kosten heeft de vreemdeling een offerte van IDManagement Centre van 30 januari 2011 overgelegd. Uit deze offerte volgt dat de contra-expertise een onderzoek naar de echtheid van het overgelegde bevel van aanhouding en de 'oproeppapieren' uit Mongolië zal inhouden.
2.1.2. Uit hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2010 in zaak nr. 201003992/1/V1; www.raadvanstate.nl) volgt dat een documentenonderzoek een technische beoordeling is waarbij, onder meer, het document wordt vergeleken met een brondocument, indien dat beschikbaar is, en wordt vastgesteld of vervalsingstechnieken zijn toegepast. Deze beoordeling kan in de asielprocedure door de rechter worden gecontroleerd met de hem daartoe ter beschikking staande bestuursrechtelijke instrumenten. Een contra-expertise is daarvoor in beginsel niet vereist.
2.2. Het is aan het COa om, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 maart 2010 in zaak nr. 200907879/1/V1; www.raadvanstate.nl), te beoordelen of de kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek noodzakelijk zijn en zijn standpunt ter zake zorgvuldig voor te bereiden en daadkrachtig te motiveren. Het is evenwel niet aan het COa om zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat het individuele ambtsbericht – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Die beoordeling is aan de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en staat, voor zover daarover wordt geklaagd, in de vreemdelingenrechtelijke procedure ter toetsing. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
In dit geval bestaat geen aanleiding om van de in 2.1.2 vermelde jurisprudentielijn af te wijken.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 maart 2011 alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 juni 2011 in zaak nr. 11/8667;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en
mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Groeneweg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2012
32-688.
Verzonden: 11 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser