ECLI:NL:RVS:2012:BW9105

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204055/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de inzage van medische gegevens van een vreemdeling door de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, waarin het beroep tegen een verlengingsbesluit van een bewaringsmaatregel ongegrond werd verklaard. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de eis van de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria om haar medische dossier ter inzage te geven als voorwaarde voor het verstrekken van een laissez passer. De Raad van State oordeelt dat het niet vaststaat dat het medische dossier geen gevoelige informatie bevat en dat niet duidelijk is wat de vertegenwoordiging met deze gegevens zal doen. Hierdoor kan de minister niet zonder meer van de vreemdeling verlangen dat zij haar medische dossier overlegt. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat er uitzicht was op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en heft de vrijheidsontnemende maatregel op. Tevens kent de Raad een schadevergoeding toe aan de vreemdeling voor de periode dat de maatregel heeft geduurd.

Uitspraak

201204055/1/V3.
Datum uitspraak: 19 juni 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 12 april 2012 in zaken nrs. 12/9319 en 12/9324 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2012 is de termijn van de op 19 september 2011 aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden (hierna: het verlengingsbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voorts heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ingestelde beroep ten dele gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 april 2012, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het door de vreemdeling ingestelde beroep in zaak nr. 12/9319 is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 12 april 2012 is mede gedaan op dit beroep en is in zoverre derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
2.1.1. De Afdeling is in zoverre kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, nu de aanvraag om afgifte van een laissez passer nog niet heeft geleid tot een weigering dan wel afgifte van een laissez passer, de grond dat de benodigde documentatie ontbreekt voldoende is voor verlenging van de maatregel. Er bestaat nog steeds uitzicht op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn, aldus de rechtbank.
In de derde grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de Nigeriaanse autoriteiten niet hebben toegezegd een laissez passer te zullen verstrekken, maar een opschortende voorwaarde hebben gesteld door te vereisen dat de vreemdeling haar medische dossier overlegt. Van de vreemdeling mag niet worden verwacht dat zij aan dit vereiste voldoet. Derhalve bestaat geen uitzicht op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012 in zaak nr. 201200259/1/V3 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de minister tot verlenging van de termijn van de bewaring met ten hoogste twaalf maanden kan besluiten, wanneer hij in afwachting is van door de autoriteiten van het land van herkomst van de betrokken vreemdeling te verstrekken en voor de uitzetting noodzakelijke documenten en voorts geen grond bestaat voor het oordeel dat uitzetting van de betrokken vreemdeling binnen een redelijke termijn, bij een genoegzame medewerking van die vreemdeling, op voorhand kansloos moet worden geacht. Voor een zodanige verlenging is niet vereist dat ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit reeds zonder meer vaststaat dat en wanneer de aangevraagde laissez passer zal worden verleend.
2.2.2. Uit de voortgangsgegevens met betrekking tot de uitzetting blijkt dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria tijdens de presentatie van de vreemdeling op 10 oktober 2011 heeft vastgesteld dat de vreemdeling de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Alvorens een laissez passer te verstrekken, wil de vertegenwoordiging echter volledig op de hoogte zijn van de medische situatie van de vreemdeling.
Een medisch dossier kan naar zijn aard zeer persoonlijke en gevoelige gegevens bevatten, waarvan slechts in een beperkt aantal gevallen kan worden verlangd dat deze met derden worden gedeeld. In dit geval staat niet vast dat het medische dossier van de vreemdeling geen gevoelige informatie bevat. Evenmin is bekend om welke reden de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria het dossier wil inzien en wat zij vervolgens met de medische gegevens van de vreemdeling zal doen.
Onder deze omstandigheden mag de minister niet zonder meer van de vreemdeling vergen dat zij haar medische dossier ter inzage overlegt aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria. Nu deze vertegenwoordiging het overleggen van dit dossier als voorwaarde voor het verstrekken van een laissez passer heeft gesteld, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat nog steeds uitzicht bestaat op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn.
De grief slaagt.
2.3. De vierde grief heeft geen zelfstandige betekenis en slaagt derhalve eveneens.
2.4. Het hoger beroep is in zoverre kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 maart 2012 van de minister alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 19 maart 2012 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep, gericht tegen zaak nr. 12/9319, kennis te nemen;
II. verklaart het hoger beroep, gericht tegen zaak nr. 12/9324, gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 12 april 2012 in zaak nr. 12/9324;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
V. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
VI. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 7360,00 (zegge: zevenduizend driehonderdenzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
VII. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1311,00 (zegge: duizend driehonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Laar
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2012
551-665.
Verzonden: 19 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser