2. Overwegingen
2.1. Het door de vreemdeling ingestelde beroep in zaak nr. 12/9319 is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 12 april 2012 is mede gedaan op dit beroep en is in zoverre derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
2.1.1. De Afdeling is in zoverre kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, nu de aanvraag om afgifte van een laissez passer nog niet heeft geleid tot een weigering dan wel afgifte van een laissez passer, de grond dat de benodigde documentatie ontbreekt voldoende is voor verlenging van de maatregel. Er bestaat nog steeds uitzicht op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn, aldus de rechtbank.
In de derde grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de Nigeriaanse autoriteiten niet hebben toegezegd een laissez passer te zullen verstrekken, maar een opschortende voorwaarde hebben gesteld door te vereisen dat de vreemdeling haar medische dossier overlegt. Van de vreemdeling mag niet worden verwacht dat zij aan dit vereiste voldoet. Derhalve bestaat geen uitzicht op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012 in zaak nr. 201200259/1/V3 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de minister tot verlenging van de termijn van de bewaring met ten hoogste twaalf maanden kan besluiten, wanneer hij in afwachting is van door de autoriteiten van het land van herkomst van de betrokken vreemdeling te verstrekken en voor de uitzetting noodzakelijke documenten en voorts geen grond bestaat voor het oordeel dat uitzetting van de betrokken vreemdeling binnen een redelijke termijn, bij een genoegzame medewerking van die vreemdeling, op voorhand kansloos moet worden geacht. Voor een zodanige verlenging is niet vereist dat ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit reeds zonder meer vaststaat dat en wanneer de aangevraagde laissez passer zal worden verleend.
2.2.2. Uit de voortgangsgegevens met betrekking tot de uitzetting blijkt dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria tijdens de presentatie van de vreemdeling op 10 oktober 2011 heeft vastgesteld dat de vreemdeling de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Alvorens een laissez passer te verstrekken, wil de vertegenwoordiging echter volledig op de hoogte zijn van de medische situatie van de vreemdeling.
Een medisch dossier kan naar zijn aard zeer persoonlijke en gevoelige gegevens bevatten, waarvan slechts in een beperkt aantal gevallen kan worden verlangd dat deze met derden worden gedeeld. In dit geval staat niet vast dat het medische dossier van de vreemdeling geen gevoelige informatie bevat. Evenmin is bekend om welke reden de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria het dossier wil inzien en wat zij vervolgens met de medische gegevens van de vreemdeling zal doen.
Onder deze omstandigheden mag de minister niet zonder meer van de vreemdeling vergen dat zij haar medische dossier ter inzage overlegt aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria. Nu deze vertegenwoordiging het overleggen van dit dossier als voorwaarde voor het verstrekken van een laissez passer heeft gesteld, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat nog steeds uitzicht bestaat op afgifte van een laissez passer binnen een redelijke termijn.
De grief slaagt.
2.3. De vierde grief heeft geen zelfstandige betekenis en slaagt derhalve eveneens.
2.4. Het hoger beroep is in zoverre kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 maart 2012 van de minister alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 19 maart 2012 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.