Bij Besluit van 22 december 2011, houdende wijziging van het Vb 2000 (Stb. 2011, 664) is de Terugkeerrichtlijn geïmplementeerd. Dit besluit is in werking getreden op 31 december 2011.
Ingevolge artikel 5.1a, eerste lid, van het Vb 2000 kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, in bewaring worden gesteld op grond dat het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, indien:
a. een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, of
b. de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Ingevolge artikel 5.1b, eerste lid, wordt aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, voldaan indien de vreemdeling:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het
toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
b. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen
waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen
beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft
gegeven;
d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn
identiteit en nationaliteit;
e. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft
ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
f. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige
gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of
de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
g. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of
identiteitsdocumenten;
h. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of
vervalste documenten;
i. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
j. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
k. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen;
l. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; of
m. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67
of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van
artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000.
Ingevolge het tweede lid wordt niet aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, voldaan indien slechts één van de feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, van toepassing is.
2.2.2. Uit de tekst van voormeld artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn, waarin is voorgeschreven dat de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of sprake is van risico op onderduiken moeten zijn vastgelegd in wetgeving, kan niet worden afgeleid dat die criteria bij wet in formele zin moeten worden vastgelegd. Evenmin bieden de Franse, Duitse en Engelse taalversies van die bepaling, waarin onderscheidenlijk gesproken wordt over "de critères (…) définis par la loi", "gesetzlich festgelegten Kriterien" en "criteria defined by law", daarvoor een aanknopingspunt. Uit het gebruik van het begrip 'wetgeving' kan wel worden afgeleid dat de bedoelde criteria door middel van een dwingend normatief kader moeten worden omgezet. Gelet hierop is buiten twijfel dat met het begrip ‘wetgeving’ in voormelde bepaling het in een lidstaat geldende stelsel van algemeen verbindende voorschriften wordt bedoeld. Het Vb 2000 waarin de bedoelde criteria ter omzetting van de Terugkeerrichtlijn zijn vastgelegd, is een algemeen verbindend voorschrift. Derhalve is aan het vereiste van de Terugkeerrichtlijn voldaan. Voor een prejudiciële vraag aan het Hof over de uitleg van voormeld begrip, zoals verzocht, bestaat dan ook geen aanleiding.
De grief faalt in zoverre.
2.2.3. Hetgeen overigens in grief III is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het daarin aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de
Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.