ECLI:NL:RVS:2012:BW8864

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101828/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2009 gemeente Heumen

Op 16 december 2010 heeft de raad van de gemeente Heumen het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben meerdere appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten, waaronder bewoners van Malden en Nederasselt, betogen dat de vastgestelde bestemmingen hen in hun gebruiksmogelijkheden beperken. De Raad van State heeft de zaak op 1 mei 2012 behandeld. De appellanten hebben verschillende bezwaren geuit, waaronder de situering van bestemmingen die hun bouwplannen in de weg staan. De Raad van State heeft in zijn uitspraak op 20 juni 2012 geoordeeld dat het beroep van enkele appellanten niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep van appellant sub 6 gedeeltelijk gegrond is verklaard. De Raad heeft het besluit van de raad van de gemeente Heumen vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" betreffende het perceel van appellant sub 6. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard. De Raad heeft geoordeeld dat de raad van de gemeente Heumen in redelijkheid de bestemmingen heeft kunnen toekennen, met uitzondering van het plandeel van appellant sub 6, waar onvoldoende rekening is gehouden met zijn concrete bouwplannen. De uitspraak benadrukt het belang van goede ruimtelijke ordening en de noodzaak voor de raad om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de belangen van betrokkenen.

Uitspraak

201101828/1/R2.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Malden, gemeente Heumen,
2. [appellant sub 2], wonend te Veghel,
3. [appellanten sub 3], wonend te Malden, gemeente Heumen,
4. [appellant sub 4], wonend te Malden, gemeente Heumen,
5. [appellant sub 5], wonend te Malden, gemeente Heumen, en anderen,
6. [appellant sub 6], wonend te Nederasselt, gemeente Heumen,
en
de raad van de gemeente Heumen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2010, kenmerk 10.05, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2011, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State, ingekomen op 8 maart 2011, [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 maart 2011.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en anderen, in de persoon van [appellant sub 5], [appellant sub 6], en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.W.C.M. van de Leur, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologisch regime voor het buitengebied [appellant sub 1].
Beroep van [appellanten sub 3]
2.2. Het beroep van [appellanten sub 3] steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht of wanneer bij de vaststelling van het plan wijzigingen zijn opgenomen ten opzichte van het ontwerpplan en het beroep zich hier tegen richt.
2.2.1. Het beroep van [appellanten sub 3] is gericht tegen de situering van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel [locatie 1] te Malden. Zij betogen dat door de situering van het plandeel de door hen beoogde bouw van een nieuwe woning niet kan worden uitgevoerd. Weliswaar is bij de vaststelling van het plan aan dit plandeel de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woningverplaatsing toegestaan" toegekend, maar nu de situering van het plandeel niet is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, zijn [appellanten sub 3] door de gewijzigde vaststelling van het plan niet in een nadeliger positie gekomen. Voorts is niet gebleken dat [appellanten sub 3] redelijkerwijs niet tijdig een zienswijze ten aanzien van het plan naar voren hebben kunnen brengen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellanten sub 3] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij in zoverre geen zienswijze omtrent het plan naar voren hebben gebracht.
Het beroep van [appellanten sub 3] is niet-ontvankelijk.
Beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende zijn perceel [locatie 2] te Malden, voor zover daar maar één woning is toegestaan. Hij betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een woonbestemming voor het bijgebouw op zijn perceel. Hij voert daartoe aan dat het bijgebouw al 44 jaar bestaat, over dezelfde voorzieningen beschikt als een woning en als zodanig in gebruik is geweest. Voorts voert hij aan dat in 1967 al een vergunning is verleend om het gebouw te verbouwen tot gastenverblijf.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een tweede woning op deze locatie onwenselijk is. Hij wijst hierbij op zijn beleid om geen nieuwe burgerwoningen in het buitengebied toe te staan. Bovendien biedt het plan volgens de raad voldoende mogelijkheden voor mantelzorg zoals [appellant sub 1] dat beoogt.
2.3.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Wonen" is toegekend. Ingevolge artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het bestaande aantal woningen. Nu op het perceel één woning en een bijgebouw staan, voorziet het plan niet in de door [appellant sub 1] gewenste woonbestemming voor het bijgebouw op zijn perceel.
2.3.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997, Herziening 2003" was aan de gronden van [appellant sub 1] de bestemming "Burgerwoningen" toegekend. Ingevolge artikel 27, lid 2, onder a, sub 1, van de planvoorschriften bij dat plan zijn uitsluitend al dan niet vrijstaande woningen zoals deze zijn gesitueerd op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpplan toegestaan, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan zoals op het moment van tervisielegging van het ontwerpplan aanwezig is.
2.3.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad bij de vaststelling van het plan ter voorkoming van verrommeling en verstening van het landschap als uitgangspunt heeft gehanteerd dat nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet worden toegestaan. Bestaande woningen in het buitengebied mogen worden uitgebreid tot een maximale inhoud van 800 m3 , waarbinnen tevens mantelzorgfaciliteiten mogelijk zijn. Op het perceel van [appellant sub 1] is één woning en een bijgebouw aanwezig. Het gebruik van het bijgebouw als woning is nooit als zodanig vergund. Weliswaar zijn vergunningen verleend voor de oprichting en verbouw van het bijgebouw, maar hieruit volgt niet dat hiermee tevens het gebruik van het bijgebouw als woning is toegestaan. Bovendien is ter zitting vast komen te staan dat geen gebruik is gemaakt van de bij besluit van 4 mei 2010 verleende vergunning voor de verbouw van het bijgebouw. Daarnaast was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997, Herziening 2003" eveneens geen tweede woning op het perceel toegestaan. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellant sub 1] dan aan het genoemde uitgangspunt. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen" met de in artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder a, van de planregels neergelegde beperking, aan het plandeel kunnen toekennen. Het betoog faalt.
2.3.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan, voor zover aan zijn perceel [locatie 3] te Nederasselt de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" is toegekend. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen om op grond van het functieveranderingsbeleid de bouw van een nieuwe woning op dit perceel toe te staan. Hij voert aan dat een woning op deze locatie passend is in de al aanwezige lintbebouwing en tevens de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterkt. Voorts voert hij aan dat de bouw van een woning in overeenstemming is met het provinciale functieveranderingsbeleid, dat de raad ten onrechte zijn verzoek om een nieuwe woning te mogen bouwen heeft getoetst aan het beleid van de stadsregio Arnhem Nijmegen en ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het gemeentelijk beleid. Verder voert [appellant sub 2] aan dat de raad in afwijking van het gemeentelijk beleid op het aan het naast gelegen perceel Eindsestraat 6a wel een woning heeft toegestaan.
[appellant sub 2] stelt dat door toekenning van de bestemming "Bedrijf" aan het plandeel, de exploitatiemogelijkheden van het perceel te beperkt zijn aangezien buitenopslag en het gebruik van het gebouw als kantoor hierdoor niet zijn toegestaan.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een woonbestemming niet wenselijk is aangezien dat in strijd is met het gemeentelijk beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied. Bovendien heeft het toekennen van een woonbestemming een ongewenste precedentwerking tot gevolg, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat in de huidige situatie het gebouw gebruikt wordt voor opslag zodat met de bestemming "Bedrijf" het bestaande gebruik als zodanig is bestemd.
2.4.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden van [appellant sub 2] de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" is toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" op het perceel [locatie 3] bestemd voor opslag binnen.
2.4.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan de gronden van [appellant sub 2] geen bouwvlak toegekend, maar was de op deze locatie aanwezige bebouwing toegestaan op grond van het overgangsrecht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad door het toekennen van de genoemde bestemming het bestaande gebruik als zodanig in het plan heeft bestemd.
Uit de plantoelichting volgt dat ten aanzien van de wijziging van de functie van een agrarisch bedrijf naar wonen, het beleid als opgenomen in het Streekplan Gelderland 2005 en het beleid van de stadsregio Arnhem Nijmegen wordt gevolgd. Hieruit volgt dat dit beleid geldt als gemeentelijk beleid. Uitgangspunt van de raad bij functieverandering naar wonen is dat de bouw van nieuwe burgerwoningen in beginsel niet is toegestaan. Uitbreiding van het aantal burgerwoningen in het buitengebied is onder voorwaarden wel mogelijk in geval voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden hergebruikt dan wel worden gesloopt. Hierbij hanteert de raad als uitgangspunt dat een reductie van ten minste 50% van de bebouwing dient plaats te vinden en ten minste 750 m2 bebouwing gesloopt dient te worden.
In de zienswijze heeft [appellant sub 2] verzocht in het plan de bouw van een vrijstaande woning van 600 m3 met een bijgebouw van 75 m2 mogelijk te maken. Nu het bestaande gebouw dat gesloopt zal worden slechts een omvang heeft van 145 m2 en bovendien meer dan 50% van de bebouwing wordt terug gebouwd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek van [appellant sub 2] niet in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Voorts heeft de raad in hetgeen [appellant sub 2] heeft gesteld geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van zijn beleid. Weliswaar is aan het naast gelegen perceel Eindsestraat 6A in afwijking van het beleid wel een woonbestemming toegekend, maar de bouw van een woning is in die situatie toegestaan in ruil voor het verdwijnen van een bouwvlak van 1,5 hectare bij recht uit de Ecologische Hoofdstructuur.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de aan het plandeel toegekende bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" niet voldoende mogelijkheden bieden overweegt de Afdeling dat de raad heeft gesteld dat buitenopslag en het gebruik van het gebouw als kantoor, zoals [appellant sub 2] heeft verzocht, niet gewenst is aangezien geen reductie van de bestaande bebouwing plaatsvindt. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad aanleiding had moeten zien om van dit uitgangspunt af te wijken. Voorts is niet gebleken dat [appellant sub 2] ten tijde van de vaststelling van het plan concrete uitbreidingsplannen had ten aanzien van buitenopslag en het gebruik van het gebouw als kantoor, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Bovendien heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat met de toegekende bestemming geen reële bedrijfsexploitatie mogelijk is op deze locatie.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" heeft kunnen toekennen aan bedoeld plandeel. Het betoog faalt.
2.4.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 4]
2.5. [appellant sub 4] betoogt dat in de verbeelding op een aantal plandelen ten onrechte bijgebouwen niet of onjuist zijn weergegeven. Hij wijst hierbij op de percelen Hatertseweg 18, 21, 25 en 26 te Malden. Tevens wijst hij op het gebouw op de gronden achter het perceel Hatertseweg 25.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alle bijgebouwen op de door [appellant sub 4] genoemde gronden in het plan zijn opgenomen.
2.5.2. De Afdeling stelt voorop dat, anders dan [appellant sub 4] kennelijk meent, in de Wro noch enig andere wettelijke regeling een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de verplichting bestaat om de feitelijke situatie in de verbeelding weer te geven. In het plan zijn bijgebouwen middels de planregels en de daarin opgenomen maatvoering bestemd. Niet gebleken is dat in het plan voor de bestaande bijgebouwen geen passende regeling is opgenomen. Voorts leidt de enkele stelling van [appellant sub 4] dat voor zover de feitelijke maatvoering van een bijgebouw afwijkt van de in de planregels opgenomen maatvoering dat bijgebouw gedeeltelijk onder het overgangsrecht is gebracht, niet tot het oordeel dat de planregels ten aanzien van bijgebouwen onjuist zijn, zodat dit niet tot vernietiging van het plan kan leiden. Het betoog faalt.
2.5.3. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 5] en anderen
2.6. [appellant sub 5] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat betrekking heeft op de paardenhouderij aan de Sint [locatie 4] te Malden en de daarbij behorende gronden. [appellant sub 5] en anderen betogen dat zij door de aan deze gronden toegekende bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" met de aanduidingen "ehs - verbinding" en "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden. Zij voeren aan dat hierdoor het normale gebruik van hun weilanden ten onrechte niet langer is toegestaan. Bovendien had de raad alvorens de aanduiding "ehs - verbinding" aan de gronden toe te kennen onderzoek dienen te verrichten naar de in het gebied aanwezige flora en fauna, geluidhinder, luchtkwaliteit en bodemkwaliteit, aldus [appellant sub 5] en anderen.
Voorts betogen [appellant sub 5] en anderen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een agrarische bedrijfsbestemming op hun gronden. Zij stellen dat zij hierdoor in hun bouwmogelijkheden worden beperkt. [appellant sub 5] en anderen stellen binnen afzienbare tijd ter plaatse een bedrijfswoning, een overdekte trainingshal, een veldschuur en ecologische woningen te willen realiseren.
Daarnaast betogen [appellant sub 5] en anderen schade te ondervinden door negatieve informatie die het gemeentebestuur over zijn bedrijf heeft verspreid.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alleen de met vergunning opgerichte paardenstal in het plan is opgenomen aangezien op het perceel van [appellant sub 5] en anderen nimmer sprake is geweest van een bedrijfsmatig agrarisch bedrijf. Een uitbreiding van de bouwmogelijkheden op deze gronden acht de raad niet wenselijk aangezien de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf ter plaatse op grond van het beleid niet mogelijk is. Bovendien is daartoe nooit een verzoek ingediend.
2.6.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden van [appellant sub 5] en anderen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" met de nadere aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - paardenstal", "ehs - verbinding", "ehs - natuur" en "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" is toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" aangewezen gronden bestemd voor een paardenstal, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenstal".
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder a, van de planregels, mogen bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de verbeelding is op de gronden van [appellant sub 5] en anderen geen bouwvlak weergegeven.
Ingevolge artikel 6, lid 6.5.1, van de planregels is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6, lid 6.1, bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden, het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben en het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
Ingevolge artikel 6, lid 6.5.5, van de planregels is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6, lid 6.5.1, nodig voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak en het periodiek vellen van hakhout.
2.6.3. Ingevolge artikel 36, lid 36.1.1, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduidingen "EHS Natuur", "EHS Verweving" en "EHS Verbinding", behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
Ingevolge dat artikel, lid 36.1.2, wordt een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid niet genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid of het verlenen van een omgevingsvergunning is van groot openbaar belang, er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid, de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen, voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.
In de "EHS Verweving" en "EHS Verbinding" kan regulier agrarisch gebruik worden voortgezet en kan vergroting van aanwezige bouwpercelen via bestemmingsplanwijziging plaats vinden, mits rekening wordt gehouden met de omgeving, inclusief het (potentiële) functioneren van verbindingszones.
2.6.4. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1997, herziening 2003" was aan de gronden van [appellant sub 5] en anderen de bestemming "Agrarische doeleinden III" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels bij dat plan, voor zover thans van belang, hebben de op de plankaart als "Agrarische doeleinden III (agrarisch productiegebied met bijzondere landschappelijke en natuurwaarden)" aangegeven gronden de functie van agrarisch productiegebied en zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder a, van de planregels bij dat plan mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangeduide bebouwingsgrenzen. Op de plankaart bij dat plan zijn op de gronden van [appellant sub 5] en anderen geen bebouwingsgrenzen weergegeven.
2.6.5. De raad heeft aan de gronden van [appellant sub 5] en anderen de aanduiding "ehs - verbinding" toegekend. Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 2.6.4 heeft de raad deze aanduiding opgenomen ter bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Uit artikel 6, lid 6.5.5, gelezen in samenhang met artikel 36, lid 36.1.2, van de planregels volgt dat normaal onderhoud en beheer van de gronden van [appellant sub 5] en anderen zonder voorafgaande toestemming is toegestaan. Voorts volgt uit artikel 36, lid 36.1.2, van de planregels dat regulier agrarisch gebruik mag worden voortgezet. Daarnaast hebben [appellant sub 5] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat zij door de toegekende aanduiding in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Bovendien hebben [appellant sub 5] en anderen hun betoog dat de raad de aanduiding "ehs - verbinding" niet aan hun gronden had mogen toekennen voordat ten aanzien van een aantal aspecten onderzoek was verricht, niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen gediend met het toekennen van de aanduiding "ehs - verbinding" dan aan de belangen van [appellant sub 5] en anderen. Het betoog faalt.
2.6.6. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 5] en anderen dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenstal" aan hun gronden heeft kunnen toekennen, wordt het volgende overwogen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de toegekende bestemming en aanduiding het bestaande gebruik als zodanig in het plan is opgenomen. Daarnaast is uit de stukken gebleken dat de in het verleden aan [appellant sub 5] en anderen verleende milieuvergunning is ingetrokken omdat gebleken was dat geen gebruik werd gemaakt van de vergunning. Weliswaar hebben [appellant sub 5] en anderen ter zitting gesteld dat de activiteiten op het bedrijf naast het fokken van paarden en het stallen en training van eigen paarden, voorts bestaan uit de stalling en training van paarden van derden, zij hebben evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de genoemde activiteiten plaatsvinden op de locatie, noch anderszins is gebleken dat sprake is van het gestelde gebruik op het perceel. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenstal" aan het plandeel heeft kunnen toekennen.
2.6.7. Op het perceel is een paardenstal, een paardenbak, bestaande uit een zandbak en een hek, met verlichting, een stapmolen en verharding aanwezig. Anders dan [appellant sub 5] en anderen menen is de paardenstal door middel van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenstal" in het plan als zodanig bestemd. Ten aanzien van de andere op het plandeel aanwezige bouwwerken is niet gebleken dat deze met vergunning zijn gebouwd, zodat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze als illegaal dienen te worden aangemerkt. Uit de stukken is bovendien gebleken dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is om daartegen handhavend op te treden. Nu genoemde bouwwerken zonder vergunning tot stand zijn gekomen en voorts aan [appellant sub 5] en anderen mededeling is gedaan dat deze in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan zijn, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gebouwen niet als zodanig bestemd hoefden te worden. Het betoog faalt.
2.6.8. De Afdeling is van oordeel dat de raad voorts geen aanleiding heeft hoeven zien om de door [appellant sub 5] en anderen genoemde bouwmogelijkheden op te nemen in het plan. Daartoe wordt overwogen dat niet gebleken is dat [appellant sub 5] en anderen ten tijde van de vaststelling van het plan concrete plannen hadden waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had dienen te houden. Het enkele voornemen van [appellant sub 5] en anderen om een bedrijfswoning, een overdekte trainingshal, een veldschuur en ecologische woningen ter plaatse te realiseren is daarvoor onvoldoende. Daarnaast hebben [appellant sub 5] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat deze bouwwerken noodzakelijk zijn voor zijn bedrijfsvoering. Bovendien voorzag het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1997, herziening 2003" eveneens niet in de gevraagde bouwmogelijkheden. Het betoog faalt.
2.6.9. Voor zover [appellant sub 5] en anderen stellen schade te ondervinden doordat het gemeentebestuur negatieve informatie over zijn bedrijf heeft verspreid overweegt de Afdeling dat dit ziet op de een aspect dat in deze procedure inhoudelijk niet aan de orde is.
2.6.10. In hetgeen [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 5] en anderen is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 6]
2.7. [appellant sub 6] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de aanduiding "bouwvlak" betreffende het perceel [locatie 5] te Nederasselt en het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de aanduiding "ehs - verbinding" betreffende de gronden rondom het genoemde perceel. Hij betoogt dat zijn agrarisch bedrijf in de toekomst door de toekenning van de aanduiding "ehs - verbinding" zal worden beperkt.
Voorts betoogt [appellant sub 6] dat het toegekende bouwvlak te klein is aangezien hij hierdoor geen mogelijkheden meer heeft om zijn bedrijf uit te breiden.
2.7.1. De raad stelt dat de aan de gronden toegekende aanduiding "ehs - verbinding" gebaseerd is op het beleid van de provincie zoals opgenomen in het Streekplan 2005 en de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur zoals vastgesteld door provinciale staten op 1 juli 2009. Hierbij merkt de raad op dat het plan aan iedere functie enige uitbreidingsmogelijkheden biedt. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het toekennen van een bouwvlak groter dan 1,5 hectare, gelet op de landschappelijke waarden van het gebied, niet wenselijk is en dat voorts het bouwvlak voldoende uitbreidingsruimte biedt voor het bedrijf van [appellant sub 6].
2.7.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 5] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan de gronden gelegen rondom het genoemde perceel is de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" met de aanduiding "ehs - verbinding" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.
Ingevolge dat lid onder d, zijn de bedoelde gronden tevens bestemd voor behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden, waaronder het behoud van de openheid van het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid".
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels dienen bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen te worden gebouwd binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 5, lid 5.6.3, aanhef en onder b, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het verleggen en daarbij vergroten van het bouwperceel binnen de begrenzing van onderhavige bestemming onder de voorwaarde: dat de oppervlakte van het bouwperceel na vergroting maximaal 1,5 hectare mag bedragen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.5.5, aanhef en onder a, van de planregels is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 nodig voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen.
2.7.3. De gronden van [appellant sub 6] zijn gelegen ten noorden van Overasselt. Aan deze gronden is de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" toegekend vanwege de aanwezige landschappelijke waarden. Deze waarden betreffen de openheid en het reliëf van het landschap. Voorts is de aan deze gronden toegekende aanduiding "ehs - verbinding" gebaseerd op de streekplan uitwerking "Herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur" van de provincie Gelderland van 1 juli 2009. Uit de stukken is gebleken dat de raad deze aanduiding heeft opgenomen ter bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen gediend met de toegekende bestemming en aanduiding, dan aan de belangen van [appellant sub 6]. Daartoe wordt overwogen dat niet gebleken is dat de bedrijfsvoering van het bedrijf van [appellant sub 6] door de genoemde bestemming en aanduiding wordt beperkt. Bovendien volgt uit artikel 5, lid 5.5.5, van de planregels dat binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" normaal onderhoud, gebruik en beheer van de gronden zonder omgevingsvergunning is toegestaan. Voorts volgt uit artikel 36, lid 36.1.2, van de planregels dat binnen de EHS verbindingszone het regulier agrarisch gebruik kan worden voortgezet. Voor zover [appellant sub 6] ter zitting heeft aangegeven dat hij met name vreest voor een beperking van zijn bedrijfsvoering door eventuele toekomstige ontwikkelingen als gevolg van de aan zijn gronden toegekende aanduiding "ehs - verbinding", wordt overwogen dat dergelijke ontwikkelingen thans niet ter beoordeling staan. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de aanduiding "ehs - verbinding" aan de gronden heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
2.7.4. Het bouwvlak dat aan de gronden van [appellant sub 6] is toegekend heeft een omvang van 1,5 hectare. Uit de plantoelichting volgt dat de raad als uitgangspunt heeft gehanteerd dat maximaal een bouwvlak van 1,5 hectare wordt toegekend in verband met de in het gebied voorkomende landschapswaarden. De raad heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat om van dat uitgangspunt af te wijken aangezien het toegekende bouwvlak voldoende uitbreidingsruimte biedt voor het bedrijf van [appellant sub 6]. Ter zitting is vast komen te staan dat [appellant sub 6] ten tijde van de vaststelling van het plan concrete bouwplannen had voor de bouw van een stal en sleufsilo's en dat het college van burgemeester en wethouders reeds voor de vaststelling van het plan omgevingsvergunningen voor het bouwen van de genoemde bouwwerken heeft verleend. Niet gebleken is dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met deze concrete bouwplannen. Voor zover de raad ter zitting heeft gesteld dat het plan tevens de mogelijkheid biedt om de sleufsilo's naar de gronden buiten het bouwvlak te verplaatsen, volgt daar niet uit dat de raad de concrete bouwplannen bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd waarom hij niet, rekening houdend met de concrete bouwplannen, een bouwvlak met een grotere omvang dan 1,5 hectare aan de gronden van [appellant sub 6] heeft toegekend. Het betoog slaagt.
2.7.5. In hetgeen [appellant sub 6] in zoverre heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" betreffende het perceel [locatie 5], in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Dit betoog slaagt, zodat het bestreden besluit, in zoverre, dient te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 6] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het plan in zoverre anderszins is voorbereid of vastgesteld in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 6] is voor het overige ongegrond.
Proceskosten
2.8. Ten aanzien van [appellant sub 6] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Ten aanzien van [appellanten sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 3] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 6] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heumen van 16 december 2010, kenmerk 10.05, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" betreffende het perceel [locatie 5];
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 6] voor het overige ongegrond;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en anderen ongegrond;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Heumen aan [appellant sub 6] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012
458-674.