201111048/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwe-Tonge, gemeente Middelharnis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2011 in zaak nr. 10/3441 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om het gebruik van de dienstwoning als burgerwoning op het perceel [locatie] te Nieuwe-Tonge te staken.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 23 februari 2010 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 november 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr. 201110989/1/A1 ter zitting behandeld op 30 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. den Braber en F.H.C. Benschop, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
2.1. De door [appellant] bewoonde dienstwoning is gelegen naast het bedrijf [belanghebbende], dat in eigendom is van de familie van [appellant], en wordt door hem sinds 2003 bewoond met het oog op bedrijfsopvolging. Ten tijde van het in bezwaar gehandhaafde besluit had [appellant] geen relatie meer met het bedrijf, anders dan een minderheidsaandeel.
2.2. Het gebruik van de dienstwoning als burgerwoning is in strijd met de in het bestemmingsplan "Buitengebied" opgenomen bestemming "Agrarisch aanverwante bedrijven -Ba-". Het college was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien omdat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Hij voert daartoe aan dat hij de dienstwoning alleen kan verkopen aan het bedrijf van zijn familie met wie hij gebrouilleerd is. [belanghebbende] wil zijn dienstwoning niet tegen een marktconforme prijs kopen, aldus [appellant].
2.4.1. De rechtbank heeft, reeds omdat [appellant], die de dienstwoning ten tijde van belang in strijd met het bestemmingsplan als burgerwoning gebruikte, aan [belanghebbende] geen concreet verkoopaanbod onder vermelding van de vraagprijs heeft gedaan, in de door [appellant] genoemde omstandigheden terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college van handhavend optreden behoorde af te zien. Dat [appellant] op 30 september 2011 alsnog een taxatierapport van de woning heeft laten opstellen en aan [belanghebbende] een aanbod tot verkoop voor de in dat rapport vermelde taxatiewaarde heeft gedaan, kan niet tot een ander oordeel leiden nu dit feiten en omstandigheden zijn die zich, wat daar verder van zij, na de uitspraak van de rechtbank hebben voorgedaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012