ECLI:NL:RVS:2012:BW8850

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106043/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering jachtakte op basis van strafrechtelijke veroordeling en procesgang bij de Raad van State

In deze zaak gaat het om de weigering van de korpschef van de politieregio Utrecht om een jachtakte te verlenen aan [appellant] voor het seizoen 2009-2010. De aanvraag werd afgewezen op basis van een strafrechtelijke transactie die [appellant] had aanvaard in verband met een overtreding van de Flora- en faunawet. De rechtbank Utrecht heeft eerder de afwijzing van de aanvraag vernietigd, omdat het aanvaarden van een transactie niet langer als weigeringsgrond voor een jachtakte wordt genoemd. De korpschef heeft echter in een nieuw besluit de aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot hoger beroep van [appellant].

De Raad van State heeft de zaak op 16 april 2012 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de korpschef in strijd met de eerdere uitspraak van de rechtbank handelde door de aanvraag opnieuw op dezelfde grond te weigeren. De Afdeling benadrukte dat de uitspraak van de rechtbank kracht van gewijsde had gekregen, waardoor de korpschef niet vrij was om een besluit te nemen dat in strijd was met deze uitspraak. De Afdeling vernietigde de besluiten van de korpschef van 21 juni en 23 juli 2010, en verklaarde het hoger beroep van [appellant] gegrond.

De Raad van State oordeelde verder dat de korpschef de proceskosten van [appellant] moest vergoeden, inclusief de kosten voor rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om eerdere rechterlijke uitspraken te respecteren. De beslissing van de Raad van State is een belangrijke uitspraak voor de rechtspraktijk met betrekking tot de afgifte van jachtaktes en de toepassing van de Flora- en faunawet.

Uitspraak

201106043/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leusden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 april 2011 in
zaak nr. 10/2373 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van de politieregio Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de korpschef een aanvraag van [appellant] om een jachtakte voor het seizoen 2009-2010 afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2009 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 13 april 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 15 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2009 vernietigd en bepaald dat de korpschef een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de korpschef opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 19 mei 2009 en de aanvraag om een jachtakte voor het seizoen 2009-2010 ingewilligd. Daarbij heeft de korpschef bepaald dat dit besluit van kracht blijft totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in een overeenkomstige zaak.
Bij besluit van 23 juli 2010 heeft de korpschef opnieuw het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 19 mei 2009 ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij bepaald dat het besluit van 21 juni 2010 geacht moet worden te zijn vervallen.
Bij uitspraak van 19 april 2011, verzonden op 20 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 21 juni 2010 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover de korpschef daarbij heeft nagelaten te beslissen op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift en zelf voorziend dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 23 juli 2010 ongegrond verklaard. Voorts heeft zij beslist dat aan [appellant] geen schadevergoeding wordt toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2011.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef en G.B.A. van der Wulp, beiden werkzaam bij de politieregio Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voor zover thans van belang, wordt een jachtakte geweigerd indien de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte, wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, is veroordeeld dan wel deswege een strafbeschikking tegen hem is uitgevaardigd.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw, zoals dat luidde tot 1 februari 2008, voor zover thans van belang, wordt een jachtakte geweigerd indien de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten is veroordeeld of indien hij de vervolging deswege overeenkomstig de bepalingen van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht heeft voorkomen.
Ingevolge artikel XI van de Wet OM-afdoening, voor zover thans van belang, blijven in strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.
2.2. De korpschef heeft bij besluit van 21 september 2009 de afwijzing van de aanvraag om de jachtakte met toepassing van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw gehandhaafd, omdat [appellant] op 14 november 2008 een transactie heeft aanvaard in verband met een overtreding van artikel 9 van de Ffw.
2.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 april 2010 het besluit van 21 september 2009 vernietigd wegens strijd met de wet. Daartoe heeft zij overwogen dat in het gewijzigde artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw het aanvaarden van een transactie niet langer als weigeringsgrond voor een jachtakte wordt genoemd en dat uit artikel XI van de Wet OM-afdoening niet volgt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om andere zaken dan strafzaken onder dit overgangsrecht te laten vallen. De rechtbank heeft de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.4. De korpschef heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank bij besluit van 21 juni 2010 opnieuw op het bezwaar beslist en daarbij, naar de Afdeling begrijpt, het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2009 gegrond verklaard. Op 23 juli 2010 heeft de korpschef andermaal op het bezwaar beslist, en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 in zaak nr. 201003658/1/H3 (www.raadvanstate.nl) op het standpunt gesteld dat hij ook in dit geval de aanvraag om een jachtakte terecht heeft afgewezen.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het de korpschef niet vrij stond een besluit te nemen waarvan de inhoud of strekking overeenstemt met het vernietigde besluit van 21 september 2009. Daartoe voert hij aan dat, nu de korpschef geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 13 april 2010, deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen. Voorts betoogt hij dat de rechtbank haar oordeel dat artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw geen ruimte biedt voor een belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd. Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval die tot het aanvaarden van de transactie hebben geleid, is ten onrechte een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb achterwege gelaten. Ten slotte bestrijdt [appellant] dat hij ter zitting van de rechtbank een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend, aangezien hij slechts schade heeft gesteld om zijn belang bij de behandeling van het beroep te motiveren.
2.5.1. In de uitspraak van 13 april 2010 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat de korpschef bij besluit van 21 september 2009 de jachtakte in strijd met artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw heeft geweigerd. Nu de korpschef hiertegen geen hoger beroep heeft ingesteld, is deze uitspraak in rechte onaantastbaar geworden. Derhalve dient bij het nieuwe besluit dat de korpschef op grond van die uitspraak moest nemen als uitgangspunt te gelden dat het weigeren van een jachtakte in dit geval niet mocht worden gebaseerd op artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw. Het alsnog slechts op deze grond weigeren van de jachtakte bij besluit van 23 juli 2010 is daarom in strijd met de opdracht om met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit te nemen. Dat achteraf uit de hiervoor in 2.4 vermelde uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 is gebleken dat het oordeel van de rechtbank destijds niet juist is geweest, brengt niet met zich dat de korpschef alsnog het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2009 ongegrond kon verklaren en de weigering van de jachtakte mocht handhaven op dezelfde grondslag als bij het vernietigde besluit van 21 september 2009. Daarbij is de Afdeling van oordeel dat het opnemen van de bepaling over de beperkte gelding van de jachtakte voor het seizoen 2009-2010 in het besluit van 21 juni 2010 zich niet verdraagt met het stelsel van de wet. De Afdeling zal daarom dit besluit in zoverre vernietigen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.5.2. Gelet op hetgeen in 2.5.1. is overwogen, behoeft het betoog dat ziet op het ten onrechte achterwege laten van een belangenafweging geen bespreking meer.
2.5.3. Voorts volgt de Afdeling [appellant] in zijn stelling dat hij ter zitting van de rechtbank op 8 maart 2011 geen verzoek tot schadevergoeding heeft gedaan, maar slechts schade heeft gesteld ter motivering van zijn belang bij een behandeling van het beroep. De rechtbank had daarom geen beslissing over recht op schadevergoeding mogen nemen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 23 juli 2010 ongegrond is verklaard, voor zover daarbij de bepaling over de beperkte gelding in het besluit van 21 juni 2010 in stand is gelaten en voor zover daarbij afwijzend is beslist op een, in feite niet gedaan, verzoek om schadevergoeding. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 juli 2010 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Voorts zal de Afdeling het besluit van 21 juni 2010 vernietigen, voor zover daarin de bepaling over de beperkte gelding is opgenomen.
2.7. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 april 2011 in zaak nr. 10/2373 voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 23 juli 2010 ongegrond is verklaard, voor zover daarbij de bepaling over de beperkte gelding in het besluit van 21 juni 2010 in stand is gelaten en voor zover daarbij een verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2010 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpschef van de politieregio Utrecht van 23 juli 2010, kenmerk KO 09/1222/1855/2999;
V. vernietigt het besluit van de korpschef van de politieregio Utrecht van 21 juni 2010, kenmerk KO 09/1222/1855/2999, voor zover daarin een bepaling over de beperkte gelding is opgenomen;
VI. veroordeelt de korpschef van de politieregio Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt de korpschef van de politieregio Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1778,52 (zegge: zeventienhonderdachtenzeventig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 1748,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de korpschef van de politieregio Utrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012
176-697.