201104943/1/A4.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: [appellante]), gevestigd te Leek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/896 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leek.
Bij besluit van 7 september 2009 heeft het college aan [appellante] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een loods op het perceel [locatie] te Leek (hierna: het perceel).
Bij onderscheiden besluiten van 19 en 20 juli 2010 heeft het college beslist op de door [appellante] onderscheidenlijk [belanghebbende] en anderen daartegen gemaakte bezwaren. Daarbij is het besluit van 7 september 2009 herroepen.
Bij uitspraak van 17 maart 2011, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2010 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op de bezwaarschriften. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 mei 2011 heeft het college opnieuw op de bezwaren beslist en heeft het alsnog het besluit van 7 september 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben [belanghebbende] en anderen en [appellante] beroep ingesteld.
[appellante], [belanghebbende] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en P.J. Arkema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een loods op het perceel. Op dezelfde locatie stond een loods, waarvoor op 24 september 2002 bouwvergunning is verleend. Deze loods is door brand verwoest.
Het college achtte de bouw van de loods in overeenstemming met het destijds geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Diepswal 2001' (hierna: het bestemmingsplan) en heeft daarvoor bij besluit van 7 september 2009 bouwvergunning verleend. Bij besluit van 19 juli 2010 is de bouwvergunning ingetrokken, omdat volgens het college bij nader inzien voor het bouwplan vrijstelling is vereist en alsnog een vrijstellingsprocedure dient te worden doorlopen.
De rechtbank heeft vervolgens het besluit van 19 juli 2010 vernietigd op grond van de overweging dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bouwvergunning niet op grond van het in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksovergangsrecht kon worden verleend.
2.2. De gronden van [appellante] zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'Bedrijventerrein'. De gronden waarop de loods is voorzien, hebben de aanduiding 'B1' en overige gronden 'B3'.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de 'Voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Bedrijventerrein Diepswal 2001, gemeente Leek' (hierna: de planvoorschriften), voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor bedrijventerrein aangewezen gronden bestemd voor:
- industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, voor zover aangegeven met:
- B1 toelaatbaar zijn op een afstand van ten minste 50 m van een aangrenzend woongebied;
- B2 toelaatbaar zijn op een afstand van ten minste 100 m van een aangrenzend woongebied;
- B3 toelaatbaar zijn op een afstand van ten minste 200 m van een aangrenzend woongebied;
- B4 toelaatbaar zijn op een afstand van ten minste 300 m van een aangrenzend woongebied;
- bestaande bedrijven, voor zover niet vallend onder het voorgaande, uitsluitend overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering.
In artikel 4, tweede lid (beschrijving in hoofdlijnen), kopje 'toelaatbaarheid bedrijven', eerste alinea, is ingegaan op de wijze van zonering van de bestemmingsvlakken. Vermeld is onder meer dat in het bestemmingsvlak met de aanduiding 'B1' bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 1 tot en met 3 (aanvaardbare afstand tot wonen 50 meter) en in het bestemmingsvlak met de aanduiding 'B3' bedrijven in de milieucategorie 1 tot en met 4 (aanvaardbare afstand tot wonen 200 meter).
In de tweede alinea staat dat de hiervoor genoemde categorieën zijn opgenomen in de bij de voorschriften behorende "Staat van bedrijven" (hierna: Staat van bedrijven).
2.3. [appellante] voert aan dat de rechtbank het besluit op bezwaar ook had moeten vernietigen op de grond dat het bouwplan in overeenstemming is met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daartoe voert zij aan dat het gebruik van de loods past bij de bestemming en het bouwwerk in overeenstemming is met de bebouwingsregels. Zij stelt dat zij is te beschouwen als bestaand bedrijf in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de planvoorschriften.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, eerste lid, aanhef en eerste gedachtenstreepje, van de planvoorschriften.
De activiteiten van [appellante] op het perceel betreffen het inzamelen, opslaan, verladen, sorteren, persen en verpakken van oud papier, karton en kunststofrestproducten.
In de bij het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijven is per bedrijfssoort, de SBI-codes volgend, vermeld tot welke categorie (1 tot en met 4) die bedrijfssoort behoort. In artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, wordt wat betreft de op de gronden met een bedrijventerreinbestemming toegestane bedrijven verwezen naar de categorie-indeling van de Staat van bedrijven. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, komt geen betekenis toe aan de Bedrijvenlijst bestemmingsplan Diepswal 2001. Weliswaar bevat deze lijst een opsomming van de op het bedrijventerrein voorkomende bedrijven en is elk bedrijf gecategoriseerd (1 tot en met 4) en is vermeld of wordt afgeweken van de categorie in het plan, maar het bestemmingsplan bevat geen verwijzing naar deze bedrijvenlijst.
De Afdeling stelt vast dat de destijds bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellante] geduid kunnen worden als voorbereiding voor recycling, en derhalve alleen onder SBI-code 372 (voorbereiding tot recycling; afvalscheidinginstallaties) kunnen vallen. Andere op de voorbereiding van recycling betrekking hebbende SBI-codes bevat de Staat van bedrijven niet. Ter zitting heeft het college bevestigd dat de bedrijfsactiviteiten van [appellante] destijds waren te beschouwen als vallend onder SBI-code 372. In de Staat van bedrijven zijn deze activiteiten geduid als categorie 4-activiteiten.
Op de gronden met de aanduiding 'B1' zijn ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en eerste gedachtenstreepje, van de planvoorschriften uitsluitend activiteiten ten behoeve van een categorie 1- tot en met 3-bedrijf toegestaan. De bouw van een loods ten behoeve van een categorie 4-bedrijf is derhalve ingevolge dat artikelonderdeel op die gronden niet toegestaan.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [appellante] is te beschouwen als bestaand bedrijf in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de planvoorschriften.
In artikel 4, tweede lid (beschrijving in hoofdlijnen), vierde alinea, staat dat onder 'bestaande bedrijven' in ieder geval vier in dat artikellid bij naam genoemde bedrijven worden verstaan, voor zover zij bestaan ten tijde van het van kracht worden van het gebruiksverbod. Vastgesteld wordt dat de bedrijven die in het hiervoor weergegeven artikellid bij naam genoemd zijn niet de enige bedrijven zijn die als bestaand bedrijf moeten worden aangemerkt. Het artikellid heeft immers een niet-limitatieve strekking. Het in het plan opgenomen gebruiksverbod is van kracht geworden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, te weten 12 juni 2003. Vast staat dat [appellante] op dat moment bedrijfsactiviteiten waarvoor op 23 juli 1996 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer was verstrekt, ontplooide op het perceel, zodat het bedrijf bestond en als zodanig te beschouwen is als een 'bestaand bedrijf' in de zin van dat artikellid.
Vast staat dat de in het bouwplan voorziene loods wat betreft de oppervlakte en de bouwhoogte in overeenstemming is met artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, dat bebouwingsregels bevat. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het beoogde gebruik van de loods afwijkt van de bestaande bedrijfsvoering, zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de planvoorschriften. Gelet hierop wordt vastgesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, aanleiding gezien het besluit op bezwaar van 19 juli 2010 te vernietigen. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.
2.4. Bij het besluit op bezwaar van 12 mei 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, alsnog beslist op de bezwaren van [appellante] en [belanghebbende] en anderen. Deze bezwaren zijn ongegrond verklaard en het besluit van 7 september 2009, waarbij bouwvergunning is verleend, is gehandhaafd. [belanghebbende] en anderen en [appellante] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, zodat dit besluit, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet wordt geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
2.4.1. [appellante] betoogt dat het college heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming is met de bestemming 'Bedrijventerrein' door de bouwvergunning met toepassing van het overgangsrecht te verlenen.
2.4.2. [belanghebbende] en anderen betogen dat het college ten onrechte hun bezwaar ongegrond heeft verklaard en de bouwvergunning in bezwaar heeft gehandhaafd.
2.4.3. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.1. is overwogen, is het bouwplan in overeenstemming met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Dit betekent dat het college het bouwplan ten onrechte aan het (gebruiks)overgangsrecht heeft getoetst. Nu echter bij het besluit van 12 mei 2011 de bij het primaire besluit verleende bouwvergunning alsnog is gehandhaafd, ziet de Afdeling hierin geen aanleiding dit besluit te vernietigen.
2.5. De Afdeling zal de beroepen van [appellante] en van [belanghebbende] en anderen tegen het besluit van 12 mei 2011 ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart de door [appellante] en de door [belanghebbende] en anderen tegen het besluit van 12 mei 2011 ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012