201113144/2/R4.
Datum uitspraak: 15 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Wijster, gemeente Midden-Drenthe,
de raad van de gemeente Midden-Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft de raad van de gemeente Midden-Drenthe het bestemmingsplan "RvR [locatie 1] en Drijberseweg in Wijster" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 mei 2012, waar [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: tezamen en in enkelvoud) als belanghebbenden zijn gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in het, met toepassing van de provinciale regeling Ruimte-voor-Ruimte, slopen van agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1] te Wijster en het in samenhang daarmee realiseren van een compensatiewoning op het perceel Drijberseweg weg ongenummerd kadastraal bekend (voormalige) gemeente Beilen, sectie S, nummer 390.
2.3. [verzoeker] verzoekt het bestreden besluit te schorsen wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van voornoemd perceel. Hij heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat een omgevingsvergunning voor de voorziene bebouwing kan worden verleend en kan worden aangevangen met de bouw daarvan.
2.4. [verzoeker] betoogt dat hij door het plan in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt doordat de compensatiewoning op te korte afstand van zijn perceel aan de [locatie 2] te Wijster, waarop hij een vleeskuikenhouderij exploiteert, is voorzien. Verder voert hij aan dat ter plaatse van de compensatiewoning geen goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Daartoe voert hij aan dat het geuronderzoek volgens hem op een aantal punten ondeugdelijk is. [verzoeker] maakt bezwaar tegen de geurberekeningen, voor zover hierbij onjuiste invoergegevens over de voorziene compensatiewoning en de gemiddelde gebouwhoogte en emissiepunthoogte tot uitgangspunt zijn genomen. Tevens is niet uitgegaan van de rand van het bouwvlak van zijn bedrijf. Daarnaast zijn de geluidbelasting en de gevolgen voor de luchtkwaliteit vanwege zijn bedrijf voor de omgeving volgens [verzoeker] ten onrechte niet onderzocht.
2.4.1. Blijkens de verbeelding hebben de gronden waarop de compensatiewoning is voorzien de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
2. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één;
3. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg bedraagt ten minste 16 m.
2.4.2. Het begrip bebouwde kom kan volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geurhinder en veehouderij worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.
2.4.3. Het perceel waarop de compensatiewoning is voorzien is buiten de kern van Wijster gelegen. Gezien de omvang van de concentratie van bebouwing aldaar is die omgeving niet als bebouwde kom aan te merken.
2.4.4. De raad heeft in het verweerschrift erkend dat van de verkeerde locatie van de compensatiewoning is uitgegaan en dat de berekening van de geurbelasting derhalve in zoverre onjuist is. Bij het bepalen van deze locatie is namelijk een schets van het ontwerp van de woning gebruikt, terwijl de woning op het gehele bestemmingsvlak, zij het achter de rooilijn die op een afstand van 16 meter van de weg ligt, kan worden gerealiseerd. Voor de geurberekening had volgens de raad dan ook moeten worden gekozen voor een punt op de zuidelijke grens van het bestemmingsvlak en achter de rooilijn. De raad merkt hierbij op dat, indien het bestemmingsvlak in noordelijke richting wordt verschoven tot het voornoemde punt, ter plaatse van de compensatiewoning volgens hem een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is. De raad stelt dat hij bij de vaststelling van het plan heeft beoogd om slechts een woning toe te staan ten noorden van het meetpunt, zodat geen overschrijding van de geurnorm van 14 OUE/m3 uit de Geurverordening plaatsvindt.
Gezien het vorenstaande overweegt de voorzitter dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre reeds hierom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is voorbereid.
2.4.5. Gelet op het vorenstaande en de in het deskundigenbericht geplaatste kanttekeningen bij de geurberekening wat betreft de uittreehoogte en de gemiddelde bouwhoogtes ziet de Voorzitter, bij afweging van de in het onderhavige geval betrokken belangen, aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure, waarvan de behandeling op 7 september 2012 zal plaatsvinden, het verzoek van verzoekers in te willigen. Dit houdt in dat het besluit tot vaststelling van het plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel kadastraal bekend (voormalige) gemeente Beilen, sectie S, nummer 390, bij wijze van voorlopige voorziening wordt geschorst.
De voorzitter geeft de raad in overweging dat de raad met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht hangende de bodemprocedure een gewijzigd besluit kan nemen wat betreft het desbetreffende plandeel.
2.4.6. Voor zover Klooster vreest dat de geplande sloopwerkzaamheden op het perceel waarop de compensatiewoning is voorzien vanwege de te treffen voorlopige voorziening niet kunnen worden uitgevoerd, overweegt de voorzitter dat voor deze activiteiten een sloopvergunning is verleend en deze uitspraak aan het gebruik van deze vergunning niet in de weg staat.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Midden-Drenthe van 27 oktober 2011, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel kadastraal bekend (voormalige) gemeente Beilen, sectie S, nummer 390;
II. gelast dat de raad van de gemeente Midden-Drenthe aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012