201100375/1/R2.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Groenekan, gemeente De Bilt,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Groenekan, gemeente De Bilt,
de raad van de gemeente De Bilt,
verweerder.
Bij besluit van 30 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Groenekan 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend. [belanghebbende] heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2012, waar [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Postema, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende] daar als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet onder meer in de bestemming "Wonen" voor de percelen Vijverlaan 42, 44 en 46 en in een bouwmogelijkheid op het perceel Veldlaan 39 in Groenekan.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de aan de percelen Vijverlaan 42, 44 en 46 toegekende bestemming "Wonen".
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.8, derde en vierde lid, van de
Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) te laat bekend is gemaakt.
2.3.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Derhalve faalt dit betoog.
2.4. [appellant sub 1] exploiteert een paardenfokkerij op zijn percelen, kadastraal bekend als sectie C, nummers 3304 en 3329. Hij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de bestemming "Wonen" voor de percelen Vijverlaan 42, 44 en 46. Omdat deze gronden direct naast zijn paardenfokkerij zijn gelegen, zullen de bewoners van de woningen op die percelen hinder ondervinden van de paardenfokkerij, aldus [appellant sub 1]. Voorts stelt [appellant sub 1] dat de afstand tussen voormelde percelen en zijn paardenfokkerij kleiner is dan de hiervoor in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009 (hierna: de VNG-brochure), opgenomen richtafstand.
Verder voert hij aan dat het toekennen van de bestemming "Wonen" aan voormelde percelen leidt tot onzekerheid over het voortbestaan en de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsmatige activiteiten van [appellant sub 1] niet mogen plaatsvinden op die locatie. Hij wijst er hierbij op dat handhavend wordt opgetreden tegen deze bedrijfsmatige activiteiten. Volgens de raad is sprake van een vorm van veehouderij die niet passend is op deze locatie en die ten gevolge van het handhavingstraject zal verdwijnen.
2.4.2. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012 in zaak nr.
201107066/1/A1heeft het college van burgemeester en wethouders van De Bilt handhavend kunnen optreden tegen de bedrijfsmatige activiteiten die [appellant sub 1] op zijn perceel ontplooit. Deze activiteiten bestonden ten tijde van belang in de handhavingszaak en daags voor het nemen van het bestreden besluit hoofdzakelijk uit het opfokken van jonge, elders gefokte, paarden voor derden.
Nu de ter plaatse door [appellant sub 1] ontplooide bedrijfsmatige activiteiten niet mogen plaatsvinden en de bedrijfsvoering ten gevolge van het handhavend optreden binnen afzienbare tijd zal worden beëindigd, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de toekomstige bewoners van de in het plan voorziene woningen geen overlast zullen ondervinden van de bedrijfsvoering van [appellant sub 1]. Ook heeft de raad zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat een belemmering van de bedrijfsvoering en een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen bij de beoordeling van de planologische situatie geen rol kunnen spelen. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat de op het perceel Vijverlaan 44 aanwezige woning, waarvoor geen vrijstelling is verleend, een agrarische bedrijfswoning is. Derhalve is ten onrechte de bestemming "Wonen" aan dit perceel toegekend, aldus [appellant sub 1].
Voorts kan hij zich niet verenigen met het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel Vijverlaan 46. Volgens [appellant sub 1] had dit perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "Groenekan 1977" een agrarische bestemming en werd dit perceel in strijd met dat plan voor burgerbewoning gebruikt.
2.5.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" aan het perceel Vijverlaan 44 kon worden toegekend. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de woning op het perceel Vijverlaan 44 een voormalige agrarische bedrijfswoning is die al geruime tijd als burgerwoning in gebruik is. Voorts heeft [appellant sub 1] niet bestreden dat dit perceel niet in het buitengebied is gelegen, maar tot de kern Groenekan behoort en aansluit bij de aangrenzende bebouwing.
Ook heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" aan het perceel Vijverlaan 46 kon worden toegekend. De raad heeft onweersproken gesteld dat dit perceel al geruime tijd voor burgerbewoning wordt gebruikt en dat de beperkte grootte van de percelen aan de Vijverlaan er voor zorgt dat deze niet langer voor agrarische doeleinden kunnen worden gebruikt. Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
2.6. [appellant sub 1] voert voorts aan dat de percelen aan de Vijverlaan ten onrechte niet buiten het plangebied zijn gehouden. Hij verwijst hierbij naar de percelen Groenekanseweg 78, 88 en 112, die niet in het plan zijn opgenomen.
2.6.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Groenekanseweg niet opgaat. Anders dan bij de percelen aan de Vijverlaan, is agrarisch gebruik van de percelen aan de Groenekanseweg nog wel mogelijk.
Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat de percelen aan de Groenekanseweg een relatie tot het buitengebied hebben, terwijl de percelen aan de Vijverlaan een dergelijke relatie niet meer hebben. Verder heeft de raad erop gewezen dat geen andere bestemming aan de percelen aan de Vijverlaan zou zijn toegekend als deze percelen buiten het plangebied zouden zijn gehouden. De door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking gaat derhalve ook in zoverre mank. Het betoog faalt.
2.7. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 1] betreft, bestaat, anders dan [appellant sub 1] betoogt, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Ook dit betoog faalt.
2.8. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
2.9. [appellant sub 2 A], [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C], behorend tot [appellant sub 2] en anderen, hebben hun beroep ingetrokken. Behoudens de in deze uitspraak behandelde beroepsgronden hebben [appellant sub 2] en anderen hun beroep ingetrokken.
2.10. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bouwmogelijkheid bij het perceel Veldlaan 39. Zij voeren hiertoe aan dat ten onrechte geen maximale hellingshoek voor het dak van de voorziene woningen is opgenomen. Volgens hen wordt met het plan, door het ontbreken van een dergelijke hellingshoek, de bouw mogelijk gemaakt van woningen die het dorpsgezicht en het landelijke karakter van de Veldlaan aantasten.
Voorts stelt [appellant sub 2] dat ten gevolge van de bouw van de nieuwe woningen een verlies van avondzon zal optreden op zijn perceel.
2.10.1. Niet in geschil is dat in het bestemmingsplan "Groenekan 1977" geen maximale bouwhoogte was opgenomen en dat deze bouwhoogte afhankelijk was van de breedte van het bouwvlak in combinatie met de maximale goothoogte en de toegestane hellingshoek van het dak. Hierdoor kon een maximale bouwhoogte van ongeveer 9,5 meter worden bereikt. Evenmin is in geschil dat het aantal mogelijk te bouwen woningen op het perceel niet toeneemt. Het voorliggende plan voorziet ingevolge artikel 17.2, sub f, van de planregels in de bouw van maximaal drie nieuwe woningen naast de reeds bestaande woning, een maximale bouwhoogte van 10 meter, een maximale goothoogte van 6 meter en een omvang van de woningen van maximaal 6 meter breed en 12 meter diep.
2.10.2. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het landelijke karakter van de Veldlaan en het dorpsgezicht zullen worden aangetast door de mogelijke bouw van drie nieuwe woningen. Voor zover van enige aantasting van het dorpsgezicht sprake zal zijn, heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat deze aantasting niet zodanig is dat het belang van [appellant sub 2] en anderen bij het ongewijzigd laten van het dorpsgezicht zwaarder weegt dan de met het plan gediende belangen. Hierbij is van belang dat het toegestane bouwvolume niet, dan wel niet in betekenende mate, toeneemt ten opzichte van het voorheen geldende plan en dat de nieuwe woningen passen in het bestaande bebouwingslint langs de Veldlaan.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de regeling zoals die thans is vormgegeven in de planregels. De raad heeft ter zitting nog toegelicht dat is beoogd bewoners in het plangebied de vrijheid te geven om binnen de in de planregels gestelde grenzen hun woningen naar eigen inzicht vorm te geven en dat ook een benutting van de maximale mogelijkheden die het plan biedt ruimtelijk aanvaardbaar is. Van omstandigheden op grond waarvan dit standpunt onaanvaardbaar moet worden geacht, is niet gebleken.
2.10.3. [appellant sub 2] heeft zijn stelling dat zich op zijn perceel een verlies van avondzon zal voordoen niet gestaafd. Voor zover een vermindering van bezonning zal optreden, is niet gebleken dat deze van een zodanige ernst en omvang is dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten doorslaggevende waarde te hechten aan de met het plan gediende belangen. Gelet op het voorgaande faalt dit betoog.
2.11. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012