ECLI:NL:RVS:2012:BW8601

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106489/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vergoeding kosten contra-expertise door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, waarin het COA werd verplicht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van een vreemdeling voor vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek. De rechtbank had geoordeeld dat het COA ten onrechte had geweigerd om deze kosten te vergoeden. Het COA had in zijn besluit van 22 april 2010 gesteld dat de kosten voor de contra-expertise geen noodzakelijke kosten waren, omdat de vreemdeling al een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise mogelijk een belangrijke rol had gespeeld in de vergunningverlening en dat de kosten daarom noodzakelijk waren.

In het hoger beroep heeft het COA betoogd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling nog belang had bij de contra-expertise, nu zij al een verblijfsvergunning had. Het COA stelde dat de kosten alleen vergoed konden worden als vooraf toestemming was verleend voor het maken van deze kosten. De Raad van State oordeelde dat het COA terecht had gesteld dat de kosten niet vergoed konden worden, omdat de vreemdeling al een verblijfsvergunning had en de contra-expertise niet meer bijdroeg aan de besluitvorming in de asielprocedure. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van voorafgaande toestemming voor het maken van kosten en dat alleen noodzakelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop asielzoekers hun kosten voor contra-expertise kunnen vergoed krijgen en onder welke voorwaarden dit mogelijk is.

Uitspraak

201106489/1/V1.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 18 mei 2011 in zaak nr. 10/18079 in het geding tussen:
(de vreemdeling)
en
het COa.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010 heeft het COa het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister van Justitie (hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voorzover vooraf door het COa aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voorvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.2. Zoals weergegeven in het besluit van 22 april 2010 hanteert het COa het volgende beoordelingskader: "In samenhang gelezen met de toelichting op artikel 17 van de Rva 2005 blijkt dat een asielzoeker aanspraak maakt op vergoeding van buitengewone kosten ingeval:
- vooraf toestemming is verleend door het COa tot het maken van deze kosten;
- deze kosten noodzakelijk zijn;
- én deze kosten niet uit de gewone toelage dan wel op andere wijze bekostigd kunnen worden."
2.3. In de eerste grief klaagt het COa dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa de afwijzing van de aanvraag ten onrechte heeft doen steunen op de omstandigheid dat de vreemdeling bij besluit van 29 september 2009 in het bezit is gesteld is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en zij reeds daarom geen belang meer heeft bij het in het kader van de asielprocedure inbrengen van een contra-expertise documentenonderzoek. De rechtbank is, volgens het COa, de vreemdeling daarbij ten onrechte gevolgd in haar betoog dat het, gelet op hetgeen in de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 31 maart 2009 in zaak nr. 08/1653 is overwogen en in aanmerking genomen dat de vergunningverlening heeft plaatsgevonden slechts enkele weken na het uitbrengen van de contra-expertise, aannemelijk kan worden geacht dat de contra-expertise een belangrijke rol heeft gespeeld in de uiteindelijke vergunningverlening en dat de te maken kosten voor de
contra-expertise om die reden noodzakelijk zijn geweest. Het COa voert hiertoe aan dat de vreemdeling pas in beroep omstandigheden heeft aangevoerd ten einde de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten aan te tonen, zodat reeds daarom daar geen rekening mee kon worden gehouden.
2.3.1. Uit de brief van het COa van 19 maart 2010 volgt dat het COa naar aanleiding van het besluit van 29 september 2009 aan de vreemdeling heeft gevraagd om een toelichting op de noodzakelijkheid van de te maken kosten, of de contra-expertise documentenonderzoek al was verricht en of een verzoek om vergoeding van de kosten is gedaan aan Vluchtelingenwerk Nederland. Onbestreden is dat de vreemdeling niet op deze brief heeft gereageerd. Gelet hierop kon het COa in het besluit van 22 april 2010 niet ingaan op de door de vreemdeling in beroep aangevoerde omstandigheden en is van een daaraan klevend motiveringsgebrek in zoverre geen sprake. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen het COa overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 22 april 2010 worden getoetst in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.5. De vreemdeling voert in beroep aan dat de kosten voor het opstellen van een contra-expertise documentenonderzoek noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. Daartoe voert zij aan dat de contra-expertise een belangrijke rol heeft gespeeld in de vergunningverlening, nu het besluit van 29 september 2009 is genomen naar aanleiding van voormelde uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2009, waarin de rechtbank heeft overwogen dat de minister ten onrechte op de asielaanvraag heeft beslist zonder rekening te houden met de reeds aangekondigde en nog over te leggen contra-expertise én haar bij dat besluit enkele weken na het overleggen van de contra-expertise alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
2.5.1. Daargelaten het antwoord op de vraag of de contra-expertise heeft geleid tot het uiteindelijk verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft het COa zich terecht op het standpunt gesteld dat de kosten voor het opstellen van een contra-expertise geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, omdat ten tijde van het besluit aan de vreemdeling al een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend en de op te stellen contra-expertise reeds daarom niet kon bijdragen aan de besluitvorming in de asielprocedure. De omstandigheid dat de vreemdeling al kosten heeft gemaakt om de
contra-expertise te laten opstellen maakt dit niet anders, reeds omdat uit hetgeen is weergegeven in 2.2 volgt dat kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien vooraf toestemming is verleend door het COa tot het maken van de kosten en niet op andere wijze in de vergoeding kan worden voorzien.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 18 mei 2011 in zaak nr. 10/18079;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt Schouten en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Groeneweg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012
32-688.
Verzonden: 13 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser