ECLI:NL:RVS:2012:BW8185

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103552/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen geluid- en trillingshinder door Brand Bierbrouwerij B.V.

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem op 27 juli 2010 geweigerd handhavend op te treden tegen de inrichting van Brand Bierbrouwerij B.V. op het perceel Brouwerijstraat 2-10 te Wijlre. Deze beslissing werd door [appellant] aangevochten, waarna het college op 15 februari 2011 het bezwaar ongegrond verklaarde. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Maastricht, die de zaak doorverwees naar de Raad van State. De zitting vond plaats op 11 mei 2012, waarbij het college vertegenwoordigd was door ambtenaren en Brand Bierbrouwerij B.V. door haar vertegenwoordigers.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat [appellant] betoogde dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen geluidhinder veroorzaakt door de brouwerij. Het college stelde echter dat er in het verleden weliswaar overschrijdingen van geluidgrenswaarden waren, maar dat de brouwerij maatregelen had getroffen en er sindsdien geen overtredingen meer waren geconstateerd. [appellant] kon geen concrete argumenten aandragen die de juistheid van het standpunt van het college in twijfel trokken, waardoor het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.

Daarnaast betoogde [appellant] dat het college ten onrechte stelde dat het niet mogelijk was om trillingshinder vast te stellen, omdat hij geen medewerking verleende aan het onderzoek. De Raad van State oordeelde dat [appellant] niet had bestreden dat hij geen toestemming had gegeven voor trillingsmetingen in zijn woning, en dat het college daarom terecht had geweigerd handhavend op te treden. De beroepsgrond van [appellant] faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103552/1/A4.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting van Brand Bierbrouwerij B.V. op het perceel Brouwerijstraat 2-10 te Wijlre.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Maastricht ingekomen op 14 maart 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, R.J.G. Arninkhof en M.G.H.J. van der Venne, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Brand Bierbrouwerij B.V., vertegenwoordigd door J.M.T. de Jonge en F.A.M. van Hoof, vergezeld door drs. O.A.M. Beckers, verschenen.
2. Overwegingen
Geluid
2.1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen de door de brouwerij veroorzaakte geluidhinder.
2.1.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in het verleden weliswaar een overschrijding van de in de vergunningvoorschriften gestelde geluidgrenswaarden voor piekgeluid is gemeten, maar dat Brand Bierbrouwerij B.V. naar aanleiding daarvan maatregelen heeft getroffen. Volgens het college heeft zich daarna geen overschrijding van de grenswaarden meer voorgedaan. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van dat standpunt naar voren gebracht. Nu zich geen overtreding voordoet was het college ter zake niet bevoegd handhavend op te treden. Het college heeft het verzoek daartoe dan ook terecht afgewezen.
De beroepsgrond faalt.
Trilling
2.2. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet mogelijk is om vast te stellen of de vergunningvoorschriften ten aanzien van trillingshinder worden overtreden, nu [appellant] geen medewerking wil verlenen aan onderzoek naar trillingshinder in zijn woning. Volgens hem is het ook mogelijk om trilling aan de gevel van de woning te meten.
2.2.1. Ingevolge voorschrift 2.18 van de vergunning van 6 juni 2001 zijn continue trillingen, alsmede herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd, gemeten en beoordeeld volgens de "SBR-Richtlijn 2 (1993)", veroorzaakt door de inrichting toelaatbaar indien aan één van de twee in het voorschrift vermelde voorwaarden is voldaan. Ingevolge vergunningvoorschrift 2.19 geldt het vorige voorschrift niet ten aanzien van trillingsgevoelige bestemmingen of in- of aanpandige woningen van derden, indien de gebruiker van de woning(en) of trillingsgevoelige bestemmingen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van de nodige trillingsmetingen.
2.2.2. [appellant] heeft niet bestreden dat hij, hoewel het college daar verschillende malen om heeft verzocht, geen toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van trillingsmetingen in zijn woning. Voorts heeft [appellant] niet onderbouwd waarom het, anders dan het college gemotiveerd heeft gesteld, ook mogelijk is om aan de gevel van de woning onderzoek naar trillinghinder te verrichten. Onder die omstandigheden heeft het college terecht geweigerd handhavend op te treden.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012
457-738.