201103550/1/A4.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem,
verweerder.
Bij brief van 27 juli 2010 heeft het college [appellant] naar aanleiding van een door hem aan het college gezonden brief van 5 juli 2010 medegedeeld dat het college al geruime tijd bezig is met onderzoek naar de veiligheidssituatie bij de Brand Bierbrouwerij en dat, zodra het rapport van TNO daarover is ontvangen, de brouwerij kan overgaan tot het aanpassen van de ammoniakkoelinstallatie en het college kan overgaan tot het aanpassen van de milieuvergunning.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Maastricht ingekomen op 14 maart 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, R.J.G. Arninkhof en M.G.H.J. van der Venne, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Brand Bierbrouwerij B.V., vertegenwoordigd door J.M.T. de Jonge en F.A.M. van Hoof, vergezeld door drs. O.A.M. Beckers, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Bij brief van 5 juli 2010 heeft [appellant] het college te kennen gegeven dat uit een bestemmingsplanprocedure is gebleken dat de inrichting van Brand Bierbrouwerij, op het perceel aan de Brouwerijstraat 2-10 te Wijlre, niet meer voldoet aan de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning en hieraan ook niet meer kan voldoen. Dit aangezien, aldus [appellant], het gebouw niet aan de eisen van de huidige tijd voldoet, de apparatuur is aangepast zonder dat de vergunning hier op is aangepast en niet meer wordt voldaan aan de huidige veiligheidseisen. Om deze redenen verzoekt [appellant] het college om de nodige stappen te zetten of handhavend op te treden, zodat Brand Bierbrouwerij overgaat tot het aanvragen van een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Bij brief van 27 juli 2010 heeft het college op de brief van 5 juli 2010 gereageerd. In deze brief heeft het college [appellant] te kennen gegeven al geruime tijd bezig te zijn, tezamen met de provincie Limburg, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met onderzoek naar de veiligheidssituatie bij de Brand Bierbrouwerij. Het college heeft medegedeeld dat zodra het onderzoek is afgerond, Brand Bierbrouwerij kan overgaan tot het aanpassen van de ammoniakkoelinstallatie en het college kan overgaan tot het aanpassen van de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning.
2.3. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 27 juli 2010 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Volgens hem moet die brief worden aangemerkt als een afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden.
2.3.1. In de brief van 27 juli 2010 heeft het college uitsluitend de stand van zaken geschetst ten aanzien van het onderzoek naar de veiligheidssituatie bij Brand Bierbrouwerij en heeft het aangegeven welke stappen na afronding daarvan kunnen worden genomen. Met het verstrekken van die informatie is niet een bevoegdheid, recht, verplichting of juridische status gecreëerd of teniet gedaan. De gedane mededelingen zijn dan ook niet op enig rechtsgevolg gericht, zodat de brief geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb behelst. Het college heeft het bezwaar van [appellant] daartegen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012