ECLI:NL:RVS:2012:BW8181

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109315/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag voor taxichauffeur op basis van justitiële gegevens

In deze zaak gaat het om de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om aan [appellant] een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven, die nodig is voor het verkrijgen van een chauffeurspas. Het verzoek van [appellant] werd afgewezen op 26 oktober 2010, waarna hij bezwaar maakte. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond op 4 februari 2011. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing op 13 juli 2011. Hierop volgde hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 24 augustus 2011.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat de justitiële gegevens van [appellant] een belemmering vormden voor de afgifte van de VOG. De staatssecretaris had in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) verschillende strafbare feiten aangetroffen, waaronder een veroordeling voor valsheid in geschrifte en rijden onder invloed. De beoordeling van de aanvraag om een VOG is gebaseerd op zowel objectieve als subjectieve criteria, waarbij de staatssecretaris de ernst van de feiten en het risico voor de samenleving in overweging nam.

[Appellant] betoogde dat eerdere afgifte van een VOG voor een andere functie niet was meegenomen in de belangenafweging. De Raad van State oordeelde echter dat de omstandigheden van de eerdere afgifte niet vergelijkbaar waren met de huidige aanvraag, gezien de nieuwe strafbare feiten die na de eerdere afgifte waren geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de afgifte van de VOG terecht had geweigerd, en dat het belang van de samenleving bij veiligheid zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij het verkrijgen van de VOG. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201109315/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2011 in zaak nr. 11/2616 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister (lees: staatssecretaris) van Veiligheid en Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurspas afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 september 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, zoals deze luidde ten tijde van belang, is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 2010, nr. 14312; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1, voor zover hier van belang, betrekt de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag, indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de staatssecretaris bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen.
In het specifieke screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurspas' staat, voor zover hier van belang, vermeld dat, in afwijking tot de reguliere terugkijktermijn van vier jaren, een terugkijktermijn van vijf jaren wordt gehanteerd.
2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in het JDS op naam van [appellant] een aantal strafbare feiten is geregistreerd. In de eerste plaats betreft het een openstaande zaak, te weten een overschrijding van de maximumsnelheid gepleegd op 5 december 2008 te Amsterdam. In de tweede plaats betreft het een onherroepelijke veroordeling in eerste aanleg op 26 oktober 2009 wegens valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, en "voor raadpleging beschikbaar stellen van valse/vervalste boeken/bescheiden etc.", meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, geldig tot 25 juni 2012. Daarnaast heeft [appellant] op 11 mei 2009 een transactie van € 350,00 geaccepteerd wegens rijden onder invloed en op 13 december 2005 een transactie voor het vergoeden van schade van € 1.195,00 wegens beschadiging van goederen. Voorts is [appellant] bij onherroepelijk geworden vonnis in eerste aanleg van 21 december 2004 veroordeeld wegens valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, en misbruik maken van controlemiddelen, 32 maal gepleegd, tot een geldboete van € 240,00, subsidiair vier dagen hechtenis, 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis en een geldboete van € 3.960,00, subsidiair 72 dagen hechtenis, waarvan € 2.637,00 en 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is [appellant] buiten de terugkijktermijn in de periode van 2002 tot en met 2004 met justitie in aanraking gekomen wegens openlijke geweldpleging, misbruik maken van controlemiddelen en twee gevallen van het rijden onder invloed, waarvoor hij transacties heeft geaccepteerd.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten aanzien van [appellant] geregistreerde delicten, indien herhaald, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg staan, zodat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het belang van beperking van het risico voor de samenleving dient, gelet op het beperkte tijdsverloop tussen de veroordeling in eerste aanleg op 26 oktober 2009 en het moment van beoordeling - waarbij betekenis is toegekend aan de omstandigheid dat nog een proeftijd van kracht is tot 25 juni 2012 -, het aantal aangetroffen strafbare feiten en de ernst van de strafbare feiten waarvoor [appellant] op 21 december 2004 en 26 oktober 2009 is veroordeeld, zwaarder te wegen dan het belang van [appellant] bij het verkrijgen van de VOG, zodat niet aan het subjectieve criterium is voldaan, aldus de staatssecretaris.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de afgifte van een VOG ten behoeve van de functie van taxiondernemer aan hem in 2007 ten onrechte niet is betrokken in de in het kader van de beoordeling van het subjectieve criterium te verrichten belangenafweging. [appellant] voert hiertoe aan dat de afgifte van de eerdere VOG plaatsvond op basis van grotendeels dezelfde JDS-feiten en het screeningsprofiel 'taxibranche; taxiondernemer', dat niet minder eisen stelt dan het screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurspas'.
2.4. Het betoog faalt. De staatssecretaris heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de in 2007 afgegeven VOG ten behoeve van de functie van taxiondernemer niet heeft geleid tot afgifte van de door [appellant] gevraagde VOG ten behoeve van een chauffeurspas. De staatssecretaris heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat ten tijde van de afgifte van de VOG in 2007 het op 5 december 2008 gepleegde feit, de op 11 mei 2009 met [appellant] overeengekomen transactie en de veroordeling van 26 oktober 2009 nog niet hadden plaatsgevonden. De stelling van [appellant] ter zitting dat het op 5 december 2008 geregistreerde feit door een ander is gepleegd, doet daaraan niet af. Nog afgezien van het feit dat dit slechts één van de aan de weigering ten grondslag gelegde feiten is en dat de staatssecretaris ter zitting heeft opgemerkt dat de overige feiten de weigering ook rechtvaardigen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet mocht afgaan op dit op naam van [appellant] geregistreerde justitiële gegeven.
Gelet op vorenstaande JDS-feiten en in aanmerking genomen dat de strafrechtelijke veroordeling van 26 oktober 2009 is gegrond op verschillende, en meermalen gepleegde, strafbare feiten, ontbeert de stelling van [appellant] dat de afgifte van de eerdere VOG plaatsvond op basis van grotendeels dezelfde JDS-feiten feitelijke grondslag.
Voorts heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurspas' wezenlijk verschilt van het screeningsprofiel 'taxibranche; taxiondernemer'. Hierbij wordt betrokken dat een taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van (minderjarige) personen, terwijl een taxiondernemer een onderneming bestuurt, mensen aanstuurt, beslist over offertes en onderhandelingen voert.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat [appellant] er door de afgifte van de VOG voor de functie van taxiondernemer in 2007 niet op mocht vertrouwen dat hem eveneens de VOG voor een chauffeurspas zou worden verleend.
2.5. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris de afgifte van de VOG ten onrechte heeft geweigerd, nu [appellant] zonder een VOG geen andere functie kan vervullen, faalt dit betoog. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij slechts als taxichauffeur inkomsten kan verwerven en dat hij slechts tot het uitoefenen van een functie in staat is, waarvoor de afgifte van een VOG noodzakelijk is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012
582-748.