ECLI:NL:RVS:2012:BW8175

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106493/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring kentekenbewijs door RDW en hoger beroep van appellant

In deze zaak gaat het om de ongeldigverklaring van een kentekenbewijs door de RDW, die op 30 november 2009 is uitgevoerd. De appellant, die het voertuig bezat, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de RDW heeft dit bezwaar op 26 april 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft op 15 april 2011 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in juli 2011.

De zaak is behandeld op 21 mei 2012, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.M.J. Graus, en de RDW door mr. C. van der Berg. De appellant betoogde dat de RDW het kentekenbewijs eerder ongeldig had moeten verklaren, omdat hij in januari 2009 al contact had gehad met de RDW over de status van het voertuig. Hij stelde dat de RDW onterecht vasthield aan de ongeldigverklaring vanaf 30 november 2009, wat hem financieel nadeel had berokkend.

De Raad van State overwoog dat de RDW volgens de Wegenverkeerswet en het Kentekenreglement bevoegd was om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het beleid van de RDW om geen terugwerkende kracht te verlenen aan de ongeldigverklaring niet onredelijk was. De appellant had niet voldoende bewijs geleverd dat hij eerder een verzoek tot ongeldigverklaring had ingediend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de RDW geen bijzondere omstandigheden had gezien om van het beleid af te wijken.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201106493/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 april 2011 in zaak nr. 10/826 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft de RDW het kentekenbewijs dat is afgegeven voor het voertuig met kenteken […] (hierna: het voertuig) met ingang van 30 november 2009 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 26 april 2010 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2011.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard in andere dan de onder a tot en met e genoemde, bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig, waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten gebruik is gesteld.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, derde lid.
2.2. De klacht van [appellant] tegen het besluit van 26 april 2010 richt zich tegen de datum waarop de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard. Volgens hem dient het kentekenbewijs vanaf een eerder tijdstip ongeldig te worden verklaard. De rechtbank heeft dit zijns inziens niet onderkend.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de RDW volgens de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om, in afwijking van het gevoerde beleid, het kentekenbewijs van het voertuig met terugwerkende kracht vanaf een eerder tijdstip zoals door [appellant] voorgestaan, ongeldig te verklaren.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door de RDW gevoerde beleid niet onredelijk is. Dit beleid leidt er in dit geval toe dat het kentekenregister vanaf 1995/1996 tot de datum waarop de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard, aantoonbaar onjuist is geweest. De RDW dient vast te stellen vanaf welke datum het voertuig niet meer in zijn bezit was, aldus [appellant]. Hij heeft groot nadeel ondervonden door de onjuiste registratie, onder meer omdat hij strafrechtelijk is beboet. Vasthouden aan de ongeldigverklaring vanaf 30 november 2009 is volgens [appellant] onjuist, onredelijk en onbegrijpelijk.
Indien dit betoog niet slaagt, stelt [appellant] zich op het standpunt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW het kentekenbewijs in ieder geval vanaf januari 2009 ongeldig had moeten verklaren, nu hij destijds contact heeft gehad met de RDW over uitgevoerde registercontroles. Ten onrechte heeft de RDW de meldingen en correspondentie hierover niet geregistreerd in zijn dossier.
2.4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld uitspraak van 22 augustus 2007 in zaak nr.
200701004/1), volgt dat niet kan worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten, inhoudende ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister als basisregistratie en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juli 2011 in zaak nr.
201010889/1/H3) verleent de RDW terecht slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig.
In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding thans anders te oordelen over het door de RDW terzake gevoerde beleid. Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd de RDW terecht geen bijzondere omstandigheden heeft gezien, die ertoe nopen af te wijken van het beleid om geen terugwerkende kracht aan het besluit van 30 november 2009 te verlenen. Nog daargelaten dat hij zijn stelling dat het kentekenregister niet zuiver is geweest tot de datum waarop de RDW is overgegaan tot ongeldigverklaring van het kentekenbewijs, niet met relevante gegevens heeft gestaafd, blijkt uit de dossierstukken niet dat [appellant] in 1995/1996 de RDW heeft verzocht het kentekenbewijs van het voertuig ongeldig te verklaren. Anders dan [appellant] stelt, ligt het niet op de weg van de RDW om zonder concrete aanleiding onderzoek te verrichten naar de staat of de eigenaar van een voertuig. Uit de dossierstukken volgt evenmin dat [appellant] in januari 2009 bij de RDW een verzoek tot ongeldigverklaring van het kentekenbewijs heeft gedaan. Nu [appellant] zich op het standpunt stelt dat de RDW ten onrechte heeft nagelaten het kentekenbewijs vanaf dat moment ongeldig te verklaren, lag het op zijn weg bewijsstukken over te leggen waaruit volgt dat hij reeds in januari 2009 een verzoek hiertoe heeft gedaan. Uit het dossier blijkt dat [appellant] eerst bij fax van 26 november 2009 de RDW heeft verzocht het voertuig uit het kentekenregister te doen verwijderen. Nu de RDW naar aanleiding van deze aanvraag hiertoe op 30 november 2009 is overgegaan, is de datum van ongeldigverklaring van het kentekenbewijs, anders dan [appellant] stelt, niet willekeurig gekozen.
Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de RDW in de stelling van [appellant] dat hij groot financieel nadeel heeft geleden door het besluit van 30 november 2009, geen aanleiding heeft hoeven zien om van het beleid af te wijken. Hierbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar een brief van de RDW aan [appellant] van 15 december 2009 waarin de aan [appellant] opgelegde boetes wegens de niet naleving van de voertuiggebonden verplichtingen terzijde zijn gelegd dan wel ten aanzien daarvan correctieverzoeken bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau zijn ingediend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012
97-591.