ECLI:NL:RVS:2012:BW8146

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109693/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Súdwest Fryslân

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan dat op 23 juni 2011 door de raad van de gemeente Súdwest Fryslân is vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft de uitbreiding van een bestaande bedrijfshal van [belanghebbende] op het perceel [locatie 1] te Sneek. De verzoekers vrezen voor aantasting van de groene buffer en hun woongenot door de voorgenomen uitbreiding. Ze hebben hun bezorgdheid geuit over de mogelijke onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan, vooral omdat er nog geen definitief groenplan is goedgekeurd.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 30 mei 2012 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting zijn zowel de verzoekers als de raad vertegenwoordigd door L. van der Bijl verschenen. De raad heeft aangegeven dat de ontwikkeling van een groenplan zich in een vergevorderd stadium bevindt en dat er een voorwaarde aan de omgevingsvergunning zal worden verbonden, mocht er op het moment van verlening nog geen goedgekeurd groenplan zijn.

De voorzitter heeft overwogen dat de regels in het bestemmingsplan voldoende waarborgen bieden om te voorkomen dat er met de bouwwerkzaamheden wordt begonnen voordat het groenplan is vastgesteld. De verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er geen voldoende afscherming kan worden gerealiseerd. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.

De beslissing is op 7 juni 2012 openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201109693/3/R2.
Datum uitspraak: 7 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Oppenhuizen, gemeente Wymbritseradiel,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Súdwest Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2012, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2012, waar [verzoekers], en de raad, vertegenwoordigd door L. van der Bijl, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal van [belanghebbende] op het perceel [locatie 1] te Sneek. Het plan voorziet in de bestemming "Bedrijf" en de bestemming "Groen".
2.3. [verzoekers] wonen aan de [locatie 2] te Oppenhuizen en richten zich tegen het plan omdat zij voor aantasting van de groene buffer en hun woongenot vrezen. Zij beogen onomkeerbare gevolgen van het in werking getreden plan te voorkomen. Hiertoe voeren zij aan dat [belanghebbende] een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding heeft ingediend, terwijl er nog geen overeenstemming is over een definitief groenplan. Als de vergunning wordt verleend, zal de vorm van het gebouw niet meer worden gewijzigd en zal er bebouwing ontstaan die onvoldoende ruimte laat voor een goede afscherming, aldus [verzoekers].
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van een groenplan zich in een vergevorderd stadium bevindt en dat wordt verwacht dat op zeer korte termijn een definitief groenplan aan de betrokken partijen kan worden voorgelegd. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat aan de omgevingsvergunning een voorwaarde zal worden verbonden als er op het moment van verlening nog geen door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd groenplan is.
2.5. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de regels, voor zover van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven.
Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder a, sub 3, van dat artikel mogen op de in lid 1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat met betrekking tot bedrijfsgebouwen geldt dat het bouwen van bouwwerken uitsluitend is toegestaan wanneer een groenplan wordt overgelegd waarin de landschappelijke inpassing naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is verzekerd.
Ingevolge lid 3.5, aanhef en onder f, van dat artikel wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het in 3.1 omschreven gebruik zonder dat er een landschappelijke inpassing aanwezig is conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd groenplan.
2.6. Gezien de in het plan opgenomen regels en het voornemen van het gemeentebestuur om indien nodig een voorwaarde aan de te verlenen omgevingsvergunning te verbinden, is de voorzitter van oordeel dat voldoende is verzekerd dat niet zal worden begonnen met de bouwwerkzaamheden voordat het groenplan is vastgesteld en goedgekeurd. Voorts hebben [verzoekers], mede gezien voornoemde regels, niet aannemelijk gemaakt dat geen voldoende afscherming kan en/of zal worden gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekers] thans hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit op dit punt in de bodemprocedure zal worden vernietigd.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2012
545.