201200530/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Belangenvereniging Charloisse Lagedijk e.a., gevestigd te Rotterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Rotterdam
3. [appellant sub 3], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2011 in zaak nr. 11/913 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois.
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het dagelijks bestuur [belanghebbende] gelast om er voor te zorgen dat het gebruik van het perceel [locatie] door een aantal huurders uiterlijk op 1 augustus 2010 wordt gestaakt en gestaakt blijft, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
Bij besluit van 22 december 2010 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het door een aantal huurders daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de bezwaren van andere huurders voor het overige gegrond verklaard en het besluit van 4 juni 2010 herroepen voor zover dat ziet op het gebruik door huurders [namen 4 huurders] en gehandicaptenzorg ASVZ en een proceskostenvergoeding toegekend van € 874,00.
Bij uitspraak van 1 december 2011, verzonden op 6 december 2011, heeft de rechtbank het door de Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2010 vernietigd en het dagelijks bestuur veroordeeld tot het betalen van proceskosten en griffierecht. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat de Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], de indieners van de verzoeken om handhaving, ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase, zodat het besluit van 22 december 2010 voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 437,00.
2.2. De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen in hoger beroep allereerst dat de rechtbank ten onrechte niet de werkelijke kosten van rechtsbijstand heeft vergoed.
2.2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder a, wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
2.2.2. Het in de bijlage bij het Besluit neergelegde vergoedingsstelsel, waaraan bij de aangevallen uitspraak toepassing is gegeven, heeft een forfaitair karakter. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van het artikel 2, derde lid, van het Besluit van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van het forfaitaire vergoedingsstelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
Het feit dat het dagelijks bestuur, naar in beroep is vastgesteld ten onrechte, de Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om in de bezwaarfase te worden gehoord, is grond voor een kostenveroordeling overeenkomstig het reguliere in het Besluit neergelegde stelsel, doch op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Dat het college bij het nemen van het besluit bewust onzorgvuldig heeft gehandeld, is niet aannemelijk gemaakt. De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat de handelwijze en besluitvorming van het dagelijks bestuur hen dwongen tot het inroepen van rechtshulp waar een uitzonderlijke tijdsbesteding mee was gemoeid.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit. Het betoog faalt.
2.3. De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat de rechtbank het verzoek tot vergoeding van kosten en schade als gevolg van het besluit van 22 december 2010 ten onrechte heeft afgewezen.
2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. De rechtbank heeft geen aanleiding hoeven te zien het dagelijks bestuur te veroordelen in de door De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gestelde kosten en schade. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op de door De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gemaakte bezwaren te nemen. Niet zeker is hoe dat besluit zal luiden. Het was derhalve in dit stadium niet mogelijk om vast te stellen of en, zo ja, in welke omvang door De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] schade is geleden ten gevolge van het vernietigde besluit. Het ligt in de rede dat het dagelijks bestuur bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar gehouden is te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de door De Belangenvereniging, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gestelde schade en kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012