201111524/1/A1 en 201111528/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holterberg Hotels B.V., gevestigd te Deventer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 in zaak nr. 10/1185 en de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 in zaak nr. 10/1186 in het geding tussen:
[wederpartij A1], [wederpartij A2], [wederpartij A3], [wederpartij A4], [wederpartij A5], wonend te Holten (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij A]) en
[wederpartij B], wonend te Holten
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten.
Bij brief van 18 januari 2010 heeft het college aan Holterberg Hotels medegedeeld dat aan haar op 3 augustus 2008 van rechtswege bouwvergunning eerste fase is verleend voor het oprichten van een horecagelegenheid op het perceel Forthaarsweg ong. te Holten.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 september 2010 heeft het college de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de van rechtswege verleende bouwvergunning onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij afzonderlijke uitspraken van 21 september 2011, verzonden op 22 september 2011, heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en [wederpartij B] Knook daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de afzonderlijke besluiten van 22 september 2010 vernietigd. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft Holterberg Hotels bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 december 2011.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een verweerschrift ingediend.
Het college en [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben nadere stukken ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 april 2012 heeft het college opnieuw op de bezwaren van [wederpartij A] en [wederpartij B] beslist.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2012, waar Holterberg Hotels, vertegenwoordigd door ir. E.J.D. Vincent en G.J.M. Wassink, bijgestaan door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen, het college, vertegenwoordigd door mr. C. van Bart, werkzaam bij de gemeente, [wederpartij A1], in persoon, en [wederpartij B], vertegenwoordigd door mr. M.A. Wisselink, zijn verschenen. Ter zitting zijn door [wederpartij A] en [wederpartij B] nadere stukken overgelegd.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.4. Niet in geschil is dat de woningen van [wederpartij B] en [wederpartij A4] hemelsbreed meer dan 125 m vanaf het bouwplan zijn gelegen. Het grootste gedeelte van de percelen van [wederpartij B] en [wederpartij A4] ligt op een afstand van meer dan 100 m van het bouwplan.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat vanaf de meest zuidwestelijke hoek van het perceel van [wederpartij B], gelegen op ruim 90 m vanaf het bouwplan, zicht bestaat op het bouwplan. Gelet op de aanwezige begroeiing is dat zicht evenwel dermate gering van aard is, dat zij daardoor in dit geval niet rechtstreeks in haar belang wordt getroffen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat vanaf het gedeelte van het perceel van [wederpartij A4], gelegen op ongeveer 75 m afstand van het bouwplan, wel een zodanig zicht bestaat op het bouwplan dat hij in dit geval rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank [wederpartij B] ten onrechte aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.5. Holterberg Hotels betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening, buiten de omvang van het geschil is getreden. Zij voert daartoe aan dat door [wederpartij A] niet is aangevoerd dat het bouwplan met dat artikel in strijd is.
2.5.1. Dit betoog faalt. [wederpartij A] is in beroep ingegaan op de ligging van de parkeerplaatsen en heeft aangevoerd dat het bestemmingsplan parkeren niet toestaat. Door te bezien of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en in zoverre voldoet aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en daarbij te betrekken dat de aanleg van de parkeerplaatsen zich niet verhoudt met de aan de grond gegeven bestemming, is de rechtbank niet buiten de omvang van het geschil getreden.
2.6. Holterberg Hotels betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren in strijd is met de op het perceel rustende bestemming, zodat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar niet in voldoende parkeergelegenheid kon worden voorzien als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening. Zij voert daartoe aan dat weliswaar parkeren in de doeleindenomschrijving niet expliciet is vermeld, maar dat dat niet betekent dat de gronden daarvoor niet mogen worden gebruikt.
2.6.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Holterberg" rust op het gedeelte van het perceel waarop de parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd de bestemming "Bos en recreatieterrein met bebouwing" met de nadere aanduiding Klasse C, Horecabedrijven.
Ingevolge artikel 16, aanhef, van de planvoorschriften mag op de op de kaart voor "Bos en recreatieterrein met bebouwing" aangegeven gronden uitsluitend bebouwing worden opgericht overeenkomstig de klasseaanduiding op de kaart en met in achtneming van de navolgende bepalingen.
Ingevolge het derde lid, aanhef, zijn de op de kaart voor horecabedrijven, klasse C, aangewezen gronden bestemd voor de bouw van gebouwen ten dienste van het hotel-, cafe- en restaurantbedrijf, met de daarbij behorende bijgebouwen (geen zomerhuisjes zijnde), dienstwoningen, andere bouwwerken en tuinen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder h, geldt voor niet bebouwde gedeelten van de bebouwingsoppervlakten, hetgeen voor de bestemming "Bos en recreatieterrein zonder bebouwing" is bepaald, met dien verstande dat het oprichten van gebouwtjes ten dienste van het behoud en beheer van deze gronden niet is toegestaan.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Bos en recreatieterrein zonder bebouwing" aangewezen gronden bestemd voor natuur- en landschapsbehoud ten dienste van recreatieve doeleinden, waarop uitsluitend kleine gebouwtjes mogen worden opgericht, welke nodig zijn voor het behoud en het beheer van de landschappelijke waarde der gronden en met dien verstande, dat de bouw van bedoelde gebouwtjes zo zal plaatsvinden, dat daardoor geen afbreuk zal worden gedaan aan de landschappelijke waarde der gronden.
2.6.2. Met de aanleg van de parkeervoorzieningen is beoogd te voldoen aan het voorschrift van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, dat ten behoeve van het bouwplan in voldoende mate in parkeerplaatsen wordt voorzien op het eigen terrein. De parkeervoorzieningen zullen worden aangelegd op gronden met de bestemming "Bos en recreatieterrein met bebouwing" met de nadere aanduiding horecabedrijven, klasse C.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het gebruik van de gronden voor de aanleg van parkeervoorzieningen binnen deze bestemming niet is toegestaan. Voor het betoog van Holterberg Hotels dat voormeld artikel zo moet worden begrepen dat parkeervoorzieningen wel toelaatbaar zijn, omdat een hotel zonder parkeervoorzieningen niet denkbaar is, zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Gelet op de systematiek van het bestemmingsplan, waarin bij verschillende bestemmingen uitdrukkelijk is opgenomen dat op die gronden mag worden geparkeerd, moet het ervoor worden gehouden dat parkeren op de hier aan de orde zijnde gronden, nu dat in voormeld artikel 16, derde lid, niet is opgenomen, niet is toegestaan. Voor zover Holterberg Hotels betoogt dat op de gronden die zijn bestemd voor tuinen mag worden geparkeerd, wordt overwogen dat zij daarin, gelet op de betekenis die in het normale taalgebruik aan het begrip tuin wordt gegeven, niet wordt gevolgd. Haar verwijzing naar artikel 21, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, waaruit volgens haar volgt dat de planwetgever heeft beoogd parkeren op gronden die zijn bestemd voor tuinen toe te staan, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat dit onderdeel e alleen betekenis heeft in samenhang met onderdeel d van dat artikel en aan dat onderdeel door het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel goedkeuring is onthouden. Evenmin wordt aanleiding gevonden voor het oordeel dat op de overige niet bebouwde gedeelten van de bebouwingsoppervlakten, als bedoeld in artikel 16, derde lid, aanhef en onder h, mag worden geparkeerd, omdat deze gronden zijn bestemd voor natuur- en landschapsbehoud ten dienste van recreatieve doeleinden en parkeren daarmee niet in overeenstemming is.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan, nu de aanleg van de parkeerplaatsen zich niet verhoudt met de aan de grond gegeven bestemming, niet voldoet aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening.
2.7. Holterberg Hotels betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de bestuurlijke lus. De ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank toegekende bevoegdheid een zogenoemde bestuurlijke lus toe te passen is discretionair van aard. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen waarom zij geen aanleiding ziet de bestuurlijke lus toe te passen. De Afdeling ziet in hetgeen Holterberg Hotels heeft aangevoerd onvoldoende grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen.
2.8. Het hoger beroep, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 10/1185, is ongegrond. Die uitspraak dient te worden bevestigd.
Het hoger beroep, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 10/1186, is gegrond. Die uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij B] tegen het besluit van 22 september 2010 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen, het bezwaar van [wederpartij B] tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.9. Het college heeft in navolging van de aangevallen uitspraak bij afzonderlijke besluiten van 6 april 2012 opnieuw op de bezwaren van [wederpartij A] en [wederpartij B] beslist.
Nu het besluit op de bezwaren van [wederpartij B] is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 10/1186, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.
De motivering van het besluit, waarbij opnieuw is beslist op de bezwaren van [wederpartij A], rust op de bij afzonderlijk besluit van 6 april 2012 aan Holterberg Hotels verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van parkeerplaatsen ten behoeve van de bouw van een hotel op het perceel. Nu tegen het ontwerp van deze vergunning door [wederpartij A] alsmede door derden ten tijde van de zitting bij de Afdeling zienswijzen zijn ingediend en tegen de omgevingsvergunning beroep kan worden ingesteld, ziet de Afdeling, hoewel het besluit op bezwaar van 6 april 2012, waarbij opnieuw op de tegen het besluit van 18 januari 2010 gemaakte bezwaren is beslist, ingevolge artikel 6:19 van de Awb in hoger beroep aan de orde is, in dit geval aanleiding de behandeling van het beroep tegen dit besluit met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb aan de rechtbank te laten.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 in zaak nr. 10/1185;
II. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 in zaak nr. 10/1186 gegrond;
III. vernietigt die uitspraak;
IV. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij B] ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten van 22 september 2010, kenmerk D2010048503, voor zover daarbij op het bezwaar van [wederpartij B] is beslist;
VI. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
VIII. verklaart het beroep van [wederpartij B] tegen het besluit van 6 april 2012, kenmerk D2012015898, gegrond;
IX. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012