201110863/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Hallum, gemeente Ferwerderadiel,
2. het college van burgemeester en wethouders van Ferwerderadiel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 augustus 2011 in zaken nrs. 09/2971, 09/2973 en 09/3111 in het geding tussen:
[bezwaarmakers], allen wonend te Hallum, gemeente Ferwerderadiel,
Bij besluit van 30 juli 2009 heeft het college aan [appellante] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van een bedrijfshal op het perceel aan de [locatie] te Hallum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 november 2009 heeft het college de door [bezwaarmakers] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2011, verzonden op 1 september 2011, heeft de rechtbank de door [bezwaarmakers] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten (lees: het besluit) van 11 november 2009 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw besluiten (lees: een besluit) op bezwaar neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. [appellante] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 2 november 2011. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 9 november 2011.
[bezwaarmakers] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door M.S. Mulders en L.P. Woudstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [een van de bezwaarmakers], bijgestaan door mr. C. Lubben, en [andere bezwaarmaker], vertegenwoordigd door mr. L. Steendam, advocaat te Utrecht, ter zitting gehoord.
2.1. Het project heeft betrekking op een uitbreiding met ongeveer 2100 m² bruto vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfshal en de bouw van veertien laadplaatsen voor vrachtauto's op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied". Het project is, naar niet in geschil, in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde de bouwvergunning eerste fase te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
De rechtbank heeft overwogen dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het project een zodanige toename van het verkeer over de Doniaweg zal veroorzaken, dat daardoor het leef- en woonklimaat rond de aan die weg gelegen woningen van [bezwaarmakers] onaanvaardbaar zal worden aangetast.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank de gevolgen die de realisering van het project heeft voor de geluidbelasting op de woningen aan de Doniaweg door vrachtauto's, ten onrechte heeft betrokken bij haar oordeel over de door het college gemaakte belangenafweging. De gevolgen van deze indirecte geluidbelasting zijn reeds meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing, neergelegd in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan van Internationaal Transportbedrijf [naam] voor het vergroten van een bedrijfshal (…)" en hadden als zodanig slechts bij de beoordeling van de ruimtelijke onderbouwing een rol mogen spelen, aldus [appellante]
2.3.1. Dit betoog faalt. Bij de verlening van vrijstelling diende het college zich ervan te vergewissen, dat realisering van het project niet in de weg staat aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar terecht in deze zin beoordeeld. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank dit onderdeel van de besluitvorming uitsluitend mocht beoordelen in het kader van de gronden die zijn aangevoerd tegen de ruimtelijke onderbouwing.
2.4. Verder betogen het college en [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend, dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Zij voeren daartoe aan, onder verwijzing naar een brief van M. Ubels, beleidsadviseur Ruimtelijke Ordening Verkeer & Vervoer bij Transport en Logistiek Nederland van 18 november 2011, dat realisering van het project zal leiden tot minder verkeersbewegingen van vrachtwagens en derhalve tot minder geluidoverlast op de woningen van [bezwaarmakers]. Volgens deze brief zal door de beoogde uitbreiding van de bedrijfshal alle opslagruimte worden geconcentreerd op de projectlocatie, en zal niet meer heen en weer hoeven te worden gereden tussen een gehuurde opslagruimte van het bedrijf in Minnertsga en de bedrijfshal op het perceel.
2.4.1. Het college en [appellante] hebben niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van de realisering van het project niet meer vrachtverkeer op de Doniaweg van en naar haar bedrijf van [appellante] zal rijden dan in de huidige situatie. De opslag-, laad- en loscapaciteit van het bedrijf wordt door realisering van het project aanzienlijk uitgebreid en naar verwachting zullen meer vrachtwagens via de Doniaweg af- en aanrijden om op het perceel te laden en te lossen dan in de huidige situatie. Gesteld noch gebleken is dat de huur van de opslagruimte in Minnertsga wordt opgezegd na realisering van het project, zodat onvoldoende is verzekerd dat het vrachtverkeer tussen de bedrijfshal en de opslagruimte in Minnertsga zal verdwijnen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat ten gevolge van de realisering van het project het aantal vrachtverkeersbewegingen van en naar het bedrijf van [appellante] en de daarmee samenhangende geluidoverlast voor omwonenden aan de Doniaweg zal toenemen. Weliswaar is het college volgens het besluit op bezwaar voornemens in de toekomst het bedrijventerrein waarop het bedrijf van [appellante] is gevestigd op andere wijze te ontsluiten dan via de Doniaweg, maar de plannen daartoe zijn onvoldoende concreet.
Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat volgens de ruimtelijke onderbouwing vanwege vrachtverkeer op de Doniaweg in de huidige situatie de door het college gehanteerde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de avondperiode met 3 dB(A) en in de nachtperiode met 5 dB(A) wordt overschreden, heeft de rechtbank de te verwachten geluidoverlast voor [bezwaarmakers] terecht zodanig groot geacht, dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012