ECLI:NL:RVS:2012:BW7634

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109644/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet-naleving educatieve maatregelen door appellant

In deze zaak heeft het CBR op 28 september 2010 het rijbewijs van de appellant ongeldig verklaard voor alle categorieën, omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CBR verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 december 2010. De rechtbank Utrecht bevestigde op 5 augustus 2011 de beslissing van het CBR, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 16 mei 2012, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. W. Hendrickx, en het CBR door mr. M.M. Kleijbeuker.

De appellant betoogde dat hij door ziekte niet in staat was om zich tijdig af te melden voor de EMG, maar het CBR stelde dat hij zonder geldige reden niet op de eerste cursusdag was verschenen. De Raad van State overwoog dat het CBR voldoende informatie had verstrekt over de verplichtingen en dat de appellant niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk ziek was op de datum van de EMG. De Raad van State concludeerde dat het CBR in redelijkheid had kunnen besluiten dat de appellant geen medewerking had verleend aan de EMG, en dat het CBR daarom verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten van de EMG opnieuw in rekening konden worden gebracht, omdat de appellant niet had meegewerkt aan de eerdere EMG. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.

Uitspraak

201109644/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 augustus 2011 in
zaak nr. 11/173 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2010 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2011, verzonden op 9 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 2011.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 131, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw), zoals dit artikellid luidde ten tijde van belang, legt het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, betrokkene de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels. De aan deze maatregelen verbonden kosten, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, komen ten laste van betrokkene.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, zoals dit artikellid luidde ten tijde van belang, is degene die zich ingevolge artikel 131, vierde lid, dient te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen, behoudens bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen.
Ingevolge het tweede lid, zoals dit artikellid luidde ten tijde van belang, besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
Ingevolge artikel 10b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, zoals dit artikellid luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, besluit het CBR tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
Ingevolge het derde lid, zoals dit artikellid luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, bedragen de ten laste van betrokkene komende kosten van de EMG € 750,00.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen legt het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de in artikel 130, eerste lid, van de wet bedoelde mededeling, betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel of maatregelen in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen.
Ingevolge het tweede lid worden, indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd aanwezig is, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door het CBR opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
Ingevolge het derde lid wordt, indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen onverwijld mededeling gedaan aan het CBR.
2.2. Het CBR heeft het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, omdat hij niet heeft voldaan aan de bij besluit van 28 mei 2010 krachtens artikel 131, vierde lid, van de Wvw opgelegde verplichting mee te werken aan een EMG. Volgens het CBR is [appellant] zonder geldige reden van verhindering niet op de eerste cursusdag van de EMG verschenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat hij dusdanig ziek was dat hij niet in staat is geweest zich tijdig af te melden. Naar zijn mening is de verstrekte medische informatie voldoende. Voorts heeft het CBR nooit gevraagd naar de redenen van verhindering. Evenmin is hij op een andere wijze in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom hij verhinderd was. Op dit argument is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan. Na afweging van de belangen kan niet worden geconcludeerd dat het besluit in stand kan blijven, aldus [appellant]. Uit het feit dat hij de kosten van de EMG heeft voldaan volgt naar zijn mening dat niet is gebleken dat hij niet zou willen meewerken. Voorts moet de werkwijze van het CBR betreffende afmelding voor een EMG worden veranderd of verduidelijkt. Hoewel hij dit reeds in bezwaar te kennen heeft gegeven, is hierop in het bestreden besluit niet gereageerd.
2.3.1. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 februari 2012 (met zaak nr.
201103592/1/A3) overweegt de Afdeling als volgt.
Gelet op de bewoordingen van artikel 132, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen komt het CBR een zekere ruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene een geldige reden van verhindering had waardoor hij niet of niet tijdig aanwezig was bij een onderdeel van een EMG.
Vaststaat dat [appellant] niet op de eerste cursusdag van de EMG op 16 september 2011 is verschenen. Onder meer in de bij het besluit van 28 mei 2010 tot oplegging van de EMG gevoegde brief, is [appellant] erop gewezen dat, indien hij zonder geldige reden niet deelneemt aan de EMG, dit tot gevolg zal hebben dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Verder is vermeld dat uitstel van de EMG alleen mogelijk is in situaties die buiten de schuld van [appellant] ontstaan en die niet zijn te veranderen of te voorkomen. Daarbij is er uitdrukkelijk op gewezen dat [appellant] in dergelijke situaties bewijs moet aanleveren. Bij verhindering wegens ziekte moet in alle gevallen medisch inhoudelijk bewijs worden overgelegd.
[appellant] is door het CBR op deze wijze in voldoende mate geïnformeerd over de werkwijze bij het niet voldoen aan de verplichting om te verschijnen. Met de rechtbank wordt derhalve overwogen dat het, gelet op de in artikel 132, eerste lid, van de Wvw neergelegde verplichting tot medewerking, op de weg van [appellant] lag om inhoudelijk bewijs over te leggen van zijn ziekte. Met de door hem overgelegde documenten, een afsprakenkaart van de kaakchirurg en een brief van de neuroloog van 21 oktober 2010, is dat bewijs niet geleverd. Hieruit blijkt immers niet dat [appellant] op de datum van belang dusdanig ziek was dat hij niet in staat was te verschijnen. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 juli 2011 (zaak nr.
201100139/1/H3) overweegt de Afdeling dat het CBR zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van een geldige reden van verhindering. Met het CBR heeft de rechtbank derhalve terecht overwogen dat [appellant] geen medewerking heeft verleend aan de EMG. Dat [appellant] de kosten van de EMG heeft voldaan, doet hieraan niet af. Aan beoordeling van de beroepsgronden betreffende tijdigheid van de afmelding en de werkwijze van het CBR op dit punt wordt hierdoor niet meer toegekomen. Gelet op artikel 132, tweede lid, van de Wvw was het CBR gehouden zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Dat het CBR [appellant] niet voorafgaand aan het besluit heeft gevraagd naar de redenen van verhindering, doet aan het voormelde niet af. [appellant] had met het bezwaarschrift alsnog documenten kunnen overleggen waaruit een geldige reden van verhindering bleek. Het betoog van [appellant] faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat het CBR niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij opnieuw de kosten van een EMG heeft moeten betalen.
2.4.1. Dat de kosten van een EMG, nu [appellant] hieraan ten behoeve van de aanvraag van een nieuw rijbewijs alsnog heeft meewerkt, opnieuw zijn verhaald, staat los van de toetsing van het besluit tot ongeldigverklaring van een rijbewijs en is daarom in deze procedure niet aan de orde. Verdere bespreking van deze beroepsgrond is in dit geval derhalve niet noodzakelijk. Ten overvloede merkt de Afdeling evenwel op dat de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van 29 juli 2009 (in zaak nr.
200900433/1/H3) heeft overwogen, dat, in het geval een cursist niet heeft meegewerkt aan de EMG, niet onredelijk is dat een cursist de kosten voor de EMG nogmaals moet voldoen, omdat voor hem op diverse data een plaats in de cursus is gereserveerd en deze niet door een andere cursist is opgevuld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012
176-741.