201107639/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2011 in
zaak nr. 09/866 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij besluit van 3 december 2008 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2011, verzonden op 26 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen, zoals dit luidde ten tijde van belang, worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, registreert het CBR, indien de aanvrager naar haar oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.7 vermeld dat personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, in de regel ook in het verkeer onaangepaste gedragingen zullen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen (zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen of -delicten) van:
- gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- miskenning van de risico's van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen (zie ook paragraaf 8.8).
Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.
2.2. In het besluit op bezwaar heeft het CBR overwogen dat gebleken is dat [appellant] op 25 mei 2007 als bestuurder van een motorrijtuig een fietspad is opgereden waarna hij een fietser aanreed. De fietser, die zich door de agressieve benadering van [appellant] bedreigd voelde, rende vervolgens van hem vandaan. Daarop is [appellant] de fietser eerst te voet en vervolgens per auto achterna gegaan. Daarbij vertoonde hij eveneens onaangepast rijgedrag in de nabijheid van een groep schoolkinderen die langs de weg liep. Kort daarop is [appellant] aangehouden door de politie. Naar aanleiding van dit incident heeft het CBR [appellant] bij besluit van 18 september 2007 een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard. Tegen deze beide besluiten heeft [appellant] geen rechtsmiddel ingesteld.
Aan de gehandhaafde weigering heeft het CBR een keuringsrapport van psychiater H.H.W. Janssen van 27 november 2008 in het kader van de eigen verklaring-procedure ten grondslag gelegd. Deze heeft in het keuringsrapport geconcludeerd dat [appellant] lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is geconstateerd dat [appellant] niet in staat is zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden. [appellant] komt herhaaldelijk tot handelingen die leiden tot arrestatie en veroordeling. Verder geeft hij blijk van bagatelliseren en ontkennen van gebeurtenissen, impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressie. Gezien de hoeveelheid van 52 antecedenten kan er niet gesproken worden van enkele incidenten. Spijtgevoelens ontbreken zoals blijkt uit de ongevoeligheid voor of het rationaliseren van het feit dat anderen gekwetst of mishandeld zijn of in gevaar zijn gebracht. Het antisociale gedrag komt niet voort uit een andere psychiatrische stoornis zoals schizofrenie of een bipolaire stoornis. Gelet op het voorgaande heeft Janssen geadviseerd om [appellant] ongeschikt te verklaren.
2.3. [appellant] betoogt dat, nu geen beoordeling aan de hand van de DSM-IV(-TR) classificatie heeft plaatsgevonden en het onderzoek slechts tien minuten heeft geduurd, niet aan het vereiste van een specialistisch rapport is voldaan. Hij betoogt voorts dat het CBR zich niet heeft mogen baseren op het rapport van 27 november 2008, nu de psychiater zijn diagnose hoofdzakelijk heeft gebaseerd op zijn strafblad en heeft miskend dat de 52 antecedenten zien op diefstallen en niet op overtredingen van de Wet wapens en munitie. Het plegen van diefstallen geeft niet per definitie blijk van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verder betreffen de geconstateerde afwijkingen slechts frustratietolerantie en impulsiviteit, hetgeen verder niet nader is gemotiveerd. In dit kader wijst [appellant] op een re-integratierapport van 15 september 2010 waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat hij niet lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Voorts betoogt [appellant] dat niet is voldaan aan het vereiste dat hij duidelijk blijk heeft gegeven van gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten. Hij stelt dat hij niet eerder is veroordeeld voor grove verkeersovertredingen of anderszins gevaarlijke situaties op de weg heeft veroorzaakt. Bovendien is het incident dat de aanleiding heeft gevormd voor de procedure tot invordering van zijn rijbewijs veroorzaakt door een heftige emotionele reactie, aldus [appellant].
2.3.1. De Afdeling is van oordeel dat het rapport van 27 november 2008 een specialistisch rapport is als bedoeld in paragraaf 8.7 van de bijlage bij de regeling. De keurend psychiater Janssen heeft [appellant] zelf gezien en is daarmee zelf direct bij ten minste enig onderdeel van het onderzoek betrokken geweest. Het is niet aan de rechter om verdere eisen te stellen aan het contact dat de psychiater heeft met betrokkene. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010 in zaak nr.
200906382/1/H3. De Afdeling ziet evenmin grond voor het oordeel dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de psychiater zijn diagnose niet hoofdzakelijk heeft gebaseerd op het strafblad van [appellant], maar eveneens op zijn constateringen dat gebleken is van bagatelliseren en ontkennen van gebeurtenissen en op de omstandigheid dat spijtgevoelens ontbreken. Voorts kan uit het re-integratierapport van 15 september 2010 niet worden afgeleid dat [appellant] niet lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat de re-integratiearts deskundig is op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen en dat evenmin is gebleken dat hij hiernaar bij [appellant] onderzoek heeft gedaan. Aan dit rapport kan aldus niet de door [appellant] gewenste betekenis worden toegekend. [appellant] heeft evenmin een rapport van een andere psychiater of een specialist op het gebied van antisociale persoonlijkheidsstoornissen overgelegd waaruit zou blijken dat de conclusie van de keurend psychiater onjuist zou zijn.
De rechtbank heeft verder terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2010 in zaak nr.
200909694/1/H3overwogen dat de enkele vaststelling van een persoonlijkheidsstoornis en gedrag op grond waarvan deze diagnose is gesteld op zichzelf onvoldoende basis kan zijn voor het besluit dat iemand ongeschikt is voor elk rijbewijs, omdat iemand die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis ingevolge paragraaf 8.7 van de regeling eerst ongeschikt is voor elk rijbewijs wanneer hij duidelijk blijk heeft gegeven van gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten dan wel miskenning van de risico's van het rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] duidelijk blijk heeft gegeven van gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten. De psychiater heeft, gelet op de anamnese, geconstateerd dat [appellant] niet in staat is zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden en dat hij herhaaldelijk tot handelingen komt die leiden tot arrestatie en veroordeling. De 52 antecedenten in verband met diefstallen geven hier blijk van. Dat [appellant], zoals hij stelt, slechts eenmalig is veroordeeld inzake poging tot zware mishandeling, laat onverlet dat hij met het incident van 25 mei 2007, waarop die veroordeling betrekking heeft, blijk heeft gegeven van onaangepast rijgedrag als bedoeld in paragraaf 8.7 van de bijlage bij de regeling. Daarbij is de verkeersveiligheid op zodanige wijze in gevaar gebracht dat dit als een vorm van grove verkeersovertredingen en -delicten als bedoeld in deze paragraaf moet worden aangemerkt. Wat betreft de door [appellant] aangevoerde omstandigheden waaronder het incident van 25 mei 2007 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de psychiater daarin geen aanleiding heeft gezien om tot een andere conclusie te komen.
2.3.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het CBR zich heeft mogen baseren op het rapport van 27 november 2008 en heeft mogen concluderen dat [appellant] ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B, zodat het op grond daarvan de registratie van een verklaring van geschiktheid heeft mogen weigeren. De betogen falen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012