201106168/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 april 2011 in zaak nr. 10/1771 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
Bij besluit van 12 juni 2009 heeft het college [appellant] vergunning verleend voor het innemen van een standplaats voor het graveren en repareren van autoruiten op een aantal dagen in 2009 en geweigerd hem vergunning te verlenen voor het innemen van een standplaats op 17 juni, 24 juni, 15 juli en 30 september 2009.
Bij besluit van 7 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit gedeeltelijk herroepen en alsnog vergunning verleend voor het innemen van een standplaats op 30 september 2009.
Bij uitspraak van 19 oktober 2010 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de Beleidsregel standplaatsen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door hem ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet beslissen op het door hem gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats op 25 maart, 29 april, 6 mei en 13 mei 2009 en tegen het besluit van 7 september 2009, voor zover daarbij de weigering is gehandhaafd hem vergunning te verlenen voor het innemen van een standplaats op 17 juni, 24 juni en 15 juli 2009, gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2009 in zoverre vernietigd, het door hem gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats op 25 maart, 29 april, 6 mei en 13 mei 2009 gegrond verklaard, de weigering hem vergunning te verlenen voor het innemen van een standplaats op 17 juni, 24 juni en 15 juli 2009 herroepen, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, het door [appellant] ingestelde beroep voor het overige ongegrond verklaard, en bepaald dat het onderzoek onder een nieuw zaaknummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de door [appellant] gevraagde schadevergoeding.
Bij uitspraak van 21 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Engelgeer en J.G. van der Struik-de Haan, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil het oordeel van de rechtbank dat het verzoek van appellant om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient te worden afgewezen. Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het niet kunnen innemen van een standplaats in Dronten op 25 maart, 29 april, 6 mei, 13 mei, 17 juni, 24 juni en 15 juli 2009 en wat de hoogte van die schade is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] de door hem geleden schade als gevolg van het niet kunnen innemen van een standplaats in Dronten op de desbetreffende dagen niet voldoende met nadere stukken heeft ondersteund. Hij heeft een stuk overgelegd waaruit de gemiddelde omzet per dag over de jaren 2007, 2008 en 2009 volgt. Het is volgens de rechtbank voor [appellant] evenwel niet onmogelijk zijn gemiddelde omzet per dag in Dronten concreet en verifieerbaar in beeld te brengen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] een vergunning had om op de desbetreffende dagen in de toenmalige gemeente Sneek een standplaats in te nemen. Hij heeft niet met concrete en verifieerbare gegevens ondersteund dat hij daar een slechtere omzet heeft behaald dan hij in Dronten zou kunnen hebben behalen, zodat niet is vast te stellen in hoeverre [appellant] de door hem geleden schade heeft beperkt en had kunnen beperken.
2.2. [appellant] kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen. Volgens hem is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat hij geen omzet per dag bijhoudt, onder meer omdat bij veel reparaties met contant geld wordt betaald en hiervan geen kwitantie wordt bewaard. Het is volgens hem daarom niet onredelijk de gemiddelde dagomzet als uitgangspunt te nemen. Verder heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte belang gehecht aan het gegeven dat hij beschikte over een vergunning om een standplaats in te nemen in de toenmalige gemeente Sneek op dezelfde dagen dat hij zijn werkzaamheden niet in Dronten heeft kunnen verrichten. Hij was voornemens personeel zijn standplaats in Sneek te laten innemen. Dat zowel de vergunning voor het innemen van een standplaats in Sneek als in Dronten persoonsgebonden is, is volgens [appellant] niet van belang, omdat concurrenten in de regel personeel standplaatsen laten innemen waarvan de bijbehorende vergunningen persoonsgebonden zijn en daarop niet wordt gehandhaafd. Daarnaast heeft hij enkele dagen een standplaats ingenomen in Sneek, maar omdat daar geen klanten kwamen, heeft hij die dagen geen omzet gemaakt. Hij kan dit evenwel niet aantonen, aldus [appellant]. Vanwege het gebrek aan omzet heeft hij voorts niet op alle vergunde dagen een standplaats ingenomen in Sneek.
2.3. [bedrijf van appellant] is een eenmanszaak. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] desgevraagd te kennen gegeven dat hij in 2009 geen personeel in dienst had. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij voornemens was om de standplaats in Sneek te laten innemen door een nog in te huren of aan te nemen personeelslid, zodat hij persoonlijk standplaats zou kunnen innemen in Dronten, maar hij heeft dit niet met nadere stukken aannemelijk gemaakt. [appellant] kon daarom op de desbetreffende dagen slechts standplaats innemen in hetzij Sneek, hetzij Dronten, maar niet in beide plaatsen tegelijkertijd. Verder heeft [appellant] geen gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken hoe hoog de omzet in Sneek was. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet kan worden vastgesteld of hij schade heeft geleden doordat hij geen standplaats in Dronten kon innemen en wat de hoogte van die schade is.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012