ECLI:NL:RVS:2012:BW7600

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110012/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en ontheffing bestemmingsplan voor woninguitbreiding in Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van [appellanten A] en anderen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 juni 2010 een reguliere bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een woning aan de [locatie 1] te Leiden, onder ontheffing van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing had verleend.

De appellanten stelden in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de ontheffing rechtmatig was. Zij voerden aan dat de aanbouw op het perceel [locatie 2] zonder bouwvergunning was opgericht en dat de rechtbank een onjuist peil had gehanteerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 april 2012 behandeld. De appellanten waren bijgestaan door hun advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ontheffing betrekking had op de afstand tussen de aanbouw en de andere woning. Ook het betoog van de appellanten over het peil werd verworpen, omdat de rechtbank op basis van de planvoorschriften had geoordeeld dat de ontheffing rechtmatig was verleend. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld dat de nadelige gevolgen van het bouwplan voor de appellanten niet zo groot waren dat de ontheffing niet verleend kon worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201110012/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te leiden, (hierna: [appellanten A] en anderen),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 augustus 2011 in de zaken nrs. 10/5111, 104635, 10/4839 en 10/6583 in het geding tussen:
[appellanten A] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] onder ontheffing van het bestemmingsplan reguliere bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de [locatie 1] te Leiden (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 17 augustus 2011, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door [appellanten A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2011, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar [appellanten A] en anderen, bijgestaan door mr. S.A.P. van den Berg, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Daar is voorts [belanghebbende], bijgestaan door mr. C. van Lubben, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stevenshof 1980" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Eengezinshuizen" en "Tuinen categorie 2". Niet in geschil is dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is. Om realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken heeft het college daarvan krachtens artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing verleend.
2.2. [appellanten A] en anderen verwijzen ter toelichting van het hoger beroep in de eerste plaats naar het bij de rechtbank ingediende beroepschrift. De rechtbank heeft de desbetreffende gronden gemotiveerd weerlegd. [appellanten A] en anderen hebben geen redenen aangevoerd, waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. In zoverre geeft het aangevoerde daarom geen aanleiding om het hoger beroep gegrond te verklaren.
2.3. [appellanten A] en anderen betogen voorts dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de aanbouw op het perceel [locatie 2] zonder bouwvergunning is opgericht. De rechtbank heeft volgens hen miskend dat het bouwplan in een aanbouw tegen die aanbouw voorziet en dat in strijd is met artikel 14, vijfde lid, van de planvoorschriften, dat bepaalt dat de afstand tussen de zijgevels van twee huizen ten minste 1,50 m dient te bedragen, voor zover de huizen niet aaneengebouwd worden, van welk voorschrift geen ontheffing is verleend.
2.3.1. Uit het besluit van 9 juni 2010 valt af te leiden dat ontheffing is verleend van voormeld planvoorschrift. In hetgeen [appellanten A] en anderen hebben aangevoerd, heeft de rechtbank daarom terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ontheffing geen betrekking heeft op de afstand tussen het bouwplan en de aanbouw op het perceel [locatie 2]. Het betoog faalt.
2.4. [appellanten A] en anderen betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat van een onjuist peil is uitgegaan.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft op de berekening van het peil terecht het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, sub 2, van de planvoorschriften van toepassing geacht en voorts met juistheid overwogen dat, indien het peil 20 tot 30 cm lager zou zijn, dan waarvan het college is uitgegaan, dit niet tot de conclusie zou leiden dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hierbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat het, voor zover het bouwplan in een uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak op gronden met de bestemming "Tuinen categorie 2" voorziet, in verband waarmee tevens de maximaal toegestane bouwhoogte op dit plandeel wordt overschreden, hiervoor ontheffing heeft verleend. Ter zake van de bestemming "Eengezinshuizen" is geen maximale bouwhoogte bepaald en voldoet het bouwplan aan het voorschrift dat een woning ten hoogste twee bouwlagen met een kap mag bevatten.
2.5. [appellanten A] en anderen betogen ook dat de rechtbank heeft miskend dat het door hen als zogenoemde second opinion ingebrachte welstandsbeoordeling aantoont dat het bouwplan niet met de uitgangspunten uit de welstandsnota in overeenstemming is.
2.6. [appellanten A] en anderen hebben met betrekking tot het welstandsadvies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (AKR), dat het college aan het besluit van 9 juni 2010 ten grondslag heeft gelegd, een bericht van 4 januari 2011 van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam overgelegd. Hetgeen [appellanten A] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte hiermee niet aannemelijk gemaakt heeft geacht dat het door het college gevolgde welstandsadvies in strijd is met de in de welstandsnota opgenomen criteria, of dat advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het dit niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de rechtbank aan het door [appellanten A] en anderen overgelegde bericht niet die waarde heeft toegekend, die zij daaraan gehecht wilden zien, maakt dat niet anders. Het betoog faalt.
2.7. [appellanten A] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college een gedeelte van het bouwplan ten onrechte heeft aangemerkt als een uitbreiding van het hoofdgebouw, omdat daarmee een deel van de woning op gronden met de bestemming "Tuinen categorie 2" is gelegen, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7.1. Ook dat betoog faalt. Ter plaatse van de bestemming is geen oprichting van een woning toegestaan, zodat het bouwplan, voor zover dat in een uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak en de bestemming "Eengezinshuizen" voorziet, in strijd is met het bestemmingsplan. Daarvan heeft het college echter ontheffing verleend. Wat betreft het plan om een aanbouw aan de woning binnen de bestemming "Tuinen categorie 2" te realiseren, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college bij de beoordeling terecht is uitgegaan van het toekomstige gebruik van de aanbouw, de "autobox/hobbyruimte" en het ook daarvoor ontheffing heeft verleend, waarbij het dat gebruik bij de afweging van de belangen heeft betrokken.
2.8. [appellanten A] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van het riool en de toegang daartoe voor omwonenden in verband met onderhoud.
2.8.1. De rechtbank in aanmerking genomen dat de riolering op het perceel van vergunninghouder ligt en die heeft toegezegd dat, indien noodzakelijk, de toegang tot de riolering voor [appellanten A] en anderen is gewaarborgd. In hetgeen [appellanten A] en anderen hebben aangevoerd, heeft zij onder die omstandigheden terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de mogelijke problemen met de toegankelijkheid van de riolering aan het verlenen van ontheffing in de weg stonden.
2.9. Voor zover [appellanten A] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen die realisering van het bouwplan voor hen heeft, wordt overwogen dat de rechtbank op de mogelijke gevolgen van realisering van het bouwplan voor omwonenden uit een oogpunt van aantasting van privacy, verslechtering van uitzicht en vermindering lichtinval is ingegaan. Zij heeft in het in beroep aangevoerde voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nadelige gevolgen van realisering van het bouwplan voor [appellanten A] en anderen niet zo groot zijn, dat hiervoor in verband daarmee geen ontheffing verleend kon worden.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012
357-736.