ECLI:NL:RVS:2012:BW7598

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108599/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor dichten verdiepingsvloer en aanbrengen lichtopeningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 27 juni 2011 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul. Dit college had op 19 mei 2009 een reguliere bouwvergunning verleend voor het dichten van de verdiepingsvloer en het aanbrengen van lichtopeningen aan een pand op het perceel [locatie] te Schin op Geul. Echter, op 4 augustus 2009 heeft het college dit besluit herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd, na bezwaar van Vereniging Natuurbehoud Schin op Geul en [belanghebbende]. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de opslag van goederen op de verdiepingsvloer bestemd is voor eigen bedrijfsmatig gebruik. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat bij de beoordeling van de bouwvergunning niet alleen gekeken moet worden naar de bestemming, maar ook naar het beoogde gebruik van het bouwwerk. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft aangenomen dat de verdiepingsvloer mede zou worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarvoor de bestemming is vastgesteld.

De rechtbank heeft ook het betoog van [appellant] dat de aanvraag voor de bouwvergunning gesplitst had moeten worden in een voor het aanbrengen van lichtopeningen en een voor de verdiepingsvloer, onbesproken gelaten. De Afdeling oordeelt dat het college het bouwplan in zijn geheel heeft mogen beoordelen en dat er geen aanleiding is voor een splitsing van de aanvraag. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201108599/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schin op Geul, gemeente Valkenburg aan de Geul,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 juni 2011 in zaak nr. 09/1662 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college aan [appellant] reguliere bouwvergunning verleend voor het dichten van de verdiepingsvloer in en het aanbrengen van lichtopeningen aan het pand op het perceel [locatie] te Schin op Geul (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het het door Vereniging Natuurbehoud Schin op Geul en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en alsnog bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 27 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, advocaat te Meerssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A.M.C. Goossens, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. B.H.G. Dieteren, advocaat te Heerlen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet mag slechts en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder 1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangeduide gronden bestemd voor agrarische doeleinden ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven.
Ingevolge het derde lid, onder A, voor zover thans van belang, mogen op of in de voor agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf worden opgericht.
Ingevolge artikel 1, onder 6, wordt onder agrarisch bedrijf een productiehuishouding in economische zin verstaan, waar binnen uitsluitend of overwegend door bewerking van de natuurlijke en/of aangelegde bodem en/of door het houden van vee arbeid wordt verricht ter verkrijging van plantaardige en/of dierlijke producten.
2.2. [appellant] klaagt dat de rechtbank, door hem niet te volgen in het betoog dat het bouwplan niet met het bestemmingsplan in strijd is, heeft miskend dat de opslag van goederen, zoals paardentuigen en dergelijke, op de verdiepingsvloer bestemd is voor eigen bedrijfsmatig gebruik, waaronder het africhten van paarden en pony's en dat de stal slechts eenmaal per jaar voor vier dagen voor georganiseerde ponykampen wordt gebruikt en het college daarvoor vergunning heeft verleend. Ten slotte betreft de voorziene verdiepingsvloer een restantgedeelte ten opzichte van een bestaande en vergunde verdiepingsvloer, zodat het bouwplan slechts in een kleine aanpassing voorziet, aldus [appellant].
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1), dient bij de beoordeling of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan niet slechts te worden onderzocht of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of zodanig gebruik beoogd is. Dit houdt in dat een bouwplan in strijd met het bestemmingsplan moet worden geoordeeld, indien moet worden aangenomen dat het op te richten bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet.
2.2.2. Bij het besluit van 4 augustus 2009 is het college, gelet op de aanvraag en hetgeen hierover toen was verklaard, terecht uitgegaan van gebruik van de verdiepingsvloer voor de opslag van stro, stallen en ten toon stellen van koetsen, bestemd voor onder meer verkoop, en toebehoren, zoals paardentuigen. Ten tijde van de aanvraag was de verdiepingsvloer beoogd als opslagruimte ten behoeve van een paardenhouderij, maar was het stallen en tonen van koetsen ten behoeve van verkoop daarin begrepen. Daargelaten of de paardenhouderij als agrarisch bedrijf, als bedoeld in het bestemmingsplan, kan worden aangemerkt, staat de opslag van koetsen met toebehoren daarvoor in een te ver verwijderd verband van de agrarische bestemming, ingevolge welke slechts een productiegerichte paardenhouderij is toegestaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college mocht aannemen dat de verdiepingsvloer mede zou worden gebruikt voor andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet, zodat het, omdat het daarvan geen ontheffing wenste te verlenen, terecht bouwvergunning heeft geweigerd. Dat een ander deel van de verdiepingsvloer, naar [appellant] stelt, is gerealiseerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Reeds om die reden faalt het betoog.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat, indien de in het bouwplan voorziene verdiepingsvloer in strijd met het bestemmingsplan zou moeten worden geacht, de aanvraag moest worden gesplitst in een voor het aanbrengen van de lichtopeningen in de schuur en een andere voor het aanbrengen van de verdiepingsvloer. Het aanbrengen van lichtopeningen op de begane grond leidt immers niet tot met het bestemmingsplan strijdig gebruik, aldus [appellant].
2.3.1. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 oktober 2008 in zaak nr.
200701722/1), dient het besluit omtrent verlening van een bouwvergunning te worden genomen op de daartoe strekkende aanvraag. Slechts indien het bouwplan kan worden verdeeld in onderdelen die, zowel in bouwkundig, als in functioneel opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden, mag voor een deel daarvan bouwvergunning worden verleend, zonder dat de aanvraag is gewijzigd.
2.4. De rechtbank heeft het betoog dat het college de aanvraag in een te vergunnen en een niet te vergunnen deel had dienen te splitsen ten onrechte onbesproken gelaten. Dat kan [appellant] echter niet baten. Het in het beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat college het bouwplan ten onrechte in zijn geheel heeft beoordeeld. Het heeft daartoe in aanmerking mogen nemen dat door het dichten van de verdiepingsvloer het licht dat door de lichtopeningen die zich in het dakvlak bevinden naar binnenvalt wordt weggenomen, zodat op de begane grond lichtopeningen aangebracht moeten worden. Daargelaten of de lichtopeningen als zodanig als zelfstandig onderdeel van het bouwplan kunnen worden aangemerkt, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college zich onder die omstandigheden niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het niet op zijn weg lag om de aanvraag te splitsen, als thans gesteld.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012
357-736.