ECLI:NL:RVS:2012:BW7275
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door de minister voor Immigratie en Asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 19 december 2011 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, waarin zijn bezwaar tegen een voorgenomen overdracht aan de Griekse autoriteiten niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de gemachtigde van de vreemdeling, mr. A. Boumanjal, niet had voldaan aan het verzoek om een schriftelijke machtiging over te leggen.
De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De minister had Boumanjal al in een eerder besluit op bezwaar van 19 augustus 2010 als gemachtigde geaccepteerd. Aangezien er geen andere gemachtigde was aangesteld, had de minister in redelijkheid niet kunnen verzoeken om een schriftelijke machtiging. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond. Het besluit van de minister van 6 juni 2011 wordt vernietigd en de minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van gemachtigden in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om machtigingen. De Raad van State bevestigt dat de vreemdeling recht heeft op een behoorlijke behandeling van zijn bezwaar, waarbij de rol van zijn gemachtigde niet ten onrechte in twijfel mag worden getrokken.