ECLI:NL:RVS:2012:BW6974

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107935/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W.J. Deetman
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Water in de Pijp vastgesteld door deelraad Amsterdam-Zuid

Op 30 mei 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Water in de Pijp", dat op 25 mei 2011 door de deelraad van Amsterdam-Zuid was vastgesteld. Diverse appellanten, waaronder bewoners van de Pijp, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten voerden aan dat het bestemmingsplan hun woongenot zou aantasten door de aanleg van laad- en losplaatsen voor de City Supplier, een elektrisch schip dat goederen vervoert. Ze vreesden voor geluidsoverlast, lichthinder en een vermindering van privacy. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat niet alle appellanten een zienswijze hadden ingediend tegen het ontwerpplan, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De overige beroepen werden inhoudelijk behandeld. De Afdeling oordeelde dat de deelraad in redelijkheid had kunnen besluiten tot de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij de belangen van de appellanten niet zwaarder wogen dan de doelstellingen van het plan. De Afdeling concludeerde dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het plan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

201107935/1/R1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Amsterdam,
3. [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b], beiden wonend te Amsterdam,
4. [appellant sub 4], wonend te Amsterdam, en anderen,
appellanten,
en
de deelraad van het stadsdeel Amsterdam-Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Water in de Pijp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2011, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2011, en [appellant sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 29 augustus 2011. [appellanten sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 29 augustus 2011.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. W. Kroneman, [appellanten sub 3], in de persoon van [appellant sub 3a] en bijgestaan door mr. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 4] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 4, lid 4.5, onder a, van de planregels, steunt niet op een bij de deelraad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 4, lid 4.5, onder a, van de planregels, is derhalve niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.2. Het plangebied heeft betrekking op de waterlopen aan de randen van De Pijp in Amsterdam. Deze waterlopen betreffen de Singelgracht (langs de Stadhouderskade), de Amstel (langs de Amsteldijk), het Amstelkanaal (langs de Jozef Israëlskade) en de Boerenwetering (langs de Ruysdaelkade). Het plan voorziet in beperking van de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Pijp 2005" wat betreft de vervanging van woonschepen door woonarken en de maximale bouwhoogtes.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. Het beroep van [appellant sub 1] is allereerst gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" en de aanduidingen "brug", "opslag" en "laad- en losplaats" ter plaatse van de Torontobrug. Zij betoogt dat de City Supplier haar werkzaamheden onmogelijk alleen onder de brug kan uitvoeren, zodat de City Supplier voor de brug aan zal moeten leggen in het doorvaartprofiel van de Singelgracht. Nu de vaarroute vanaf de Singelgracht naar de Torontobrug taps toeloopt, zullen andere boten dicht langs de woonboot van [appellant sub 1] moeten varen waardoor gevaarlijke situaties ontstaan. Volgens [appellant sub 1] is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de vraag of het laden en lossen samen kan gaan met het bestaande vaarverkeer. Zij voert verder aan dat het realiseren van een laad- en losplaats nabij de Torontobrug zal leiden tot aantasting van haar woongenot en privacy en tot lichthinder, nu de City Supplier gedurende de gehele dag dicht langs haar woonboot zal varen en op enkele meters afstand van haar boot zal aanleggen bij de Torontobrug. Voorts stelt [appellant sub 1] dat het dagelijks frequent heen en weer varen van de City Supplier grote waterbewegingen veroorzaakt waardoor haar woongenot eveneens zal worden aangetast. Voorts vreest zij voor geluidsoverlast vanwege de werkzaamheden die op het water worden verricht en de rolcontainers langs het talud.
2.3.1. Blijkens de verbeelding is aan de Torontobrug de bestemming "Verkeer" toegekend met de aanduidingen "brug", "opslag" en "laad- en losplaats".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Verkeer" onder meer bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, opslag, oeververbindingen (bruggen) en laden en lossen.
Ingevolge lid 3.2.2, onder b, is ten behoeve van opslag een lift toegestaan met een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van het wegdek.
Ingevolge lid 3.3.1, onder a, is opslag uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "opslag".
Ingevolge lid 3.3.2 is laden en lossen van goederen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "laad- en losplaats".
2.3.2. In de plantoelichting staat dat op 14 december 2009 namens Mokum Mariteam een verzoek is ontvangen voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het gebruik van de ruimte onder de Torontobrug (brug over de Amstel ter hoogte van de Stadhouderskade) ten behoeve van de opslag en overslag van goederen. Deze goederen zullen aangevoerd worden door elektrische schepen en als bestemming Albert Cuypstraat/ -markt hebben. Laden en lossen vindt plaats via het milieuvriendelijke schip de City Supplier en bijbehorende kraan. Laden en lossen zal vanaf de boot plaats hebben op de overslagplaats onder de Torontobrug om de goederen vanaf daar naar de Albert Cuyp vervoeren. Dit zou op dagelijkse basis kunnen zijn, maar in het begin zal de overslag onder de Torontobrug onder een pilot vallen. Mokum Mariteam heeft als streven om kleinschalig te beginnen en bij succes de laad- en losfrequentie langzamerhand uit te breiden. Onder de Torontobrug kunnen alle soorten goederen overgeslagen worden. Met of zonder (na uitsparing van de betonrand) de laadkraan kunnen goederen vanaf de boot overgeslagen worden op de plek bij de Torontobrug en vanaf daar verder vervoerd worden. De goederen zullen per rolcontainer naar de parkeerplaats langs de Amsteldijk worden gebracht via het flauwe talud dat reeds aanwezig is.
Er wordt gebruik gemaakt van de City Supplier die een lengte heeft van 20 m. De netto inhoud voor transport met het grachtenschip betreft 85 m³ (vier volle compacte trucks), waarmee een veelvoud aan vrachtritten wordt geëlimineerd. Door het grachtenschip ook optimaal te gebruiken voor reversed logistics (retourvracht) wordt een maximale vermindering van het aantal stadsritten behaald. De schepen zijn uitgerust met de modernste techniek op het gebied van elektrische aandrijvingen. De elektromotoren worden gevoed door accu’s. Ook de kraan die gebruikt wordt voor het laden en lossen werkt op basis van deze techniek. De schepen kunnen zonder probleem een dag lang in de stad functioneren zonder uitstoot te produceren.
2.3.3. Blijkens de verbeelding in samenhang bezien met artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels is het laden en lossen van goederen, anders dan [appellant sub 1] stelt, uitsluitend toegestaan onder de Torontobrug. Ter zitting is het voorgaande door de deelraad bevestigd en heeft hij verder aangegeven dat de hijskraan van de City Supplier ingeklapt kan worden en flexibel op verschillende hoogtes uitgeklapt kan worden, zodat het laden en lossen daadwerkelijk onder de brug kan plaatsvinden en ook slechts op deze locatie mag plaatsvinden. Gelet hierop heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doorvaartprofiel in de Singelgracht niet zal worden belemmerd door het laden en lossen van de City Supplier en heeft hij hier in redelijkheid geen nader onderzoek naar hoeven uitvoeren. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, wordt derhalve geen grond gevonden voor het oordeel dat in de Singelgracht ter plaatse van haar woonboot aan de [locatie 1] een onveilige situatie zal ontstaan.
2.3.4. Blijkens de verbeelding ligt de woonboot van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] op ongeveer 30 m afstand van de voorziene laad- en losplaats. Gelet op deze afstand en op de omstandigheid dat de City Supplier niet tegenover de woonboot van [appellant sub 1] zal laden en lossen maar onder de Torontobrug, heeft [appellant sub 1] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van de voorziene laad- en losplaats zal leiden tot een ernstige aantasting van haar privacy en lichthinder tot gevolg zal hebben. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat ter zitting door de deelraad is aangegeven dat het laden en lossen drie keer per dag onder de Torontobrug zal plaatsvinden. Verder is onweersproken gesteld dat op de Amstel en de Singelgracht reeds veel vaarbewegingen plaatsvinden van rondvaartboten. Voor zover [appellant sub 1] vreest dat haar woonboot beschadigd kan raken indien de City Supplier vanaf de Singelgracht de Amstel op wil varen, overweegt de Afdeling dat ter zitting door de deelraad is gesteld dat voor het maken van deze draai voldoende ruimte aanwezig is en dat het gebruikelijk is dat tegemoetkomende boten wachten totdat de draai is gemaakt.
Wat betreft de door [appellant sub 1] verwachte geluidsoverlast, stelt de deelraad dat het laden en lossen vanaf ongeveer 06:00 uur zal aanvangen en dat de geluidsoverlast beperkt zal zijn omdat het laden en lossen slechts drie keer per dag en onder de brug zal gebeuren en het voor- en natransport van de goederen in alle gevallen plaats zal vinden via elektrisch vervoer. Er komt een lift mede om het brengen en halen van containers zo geruisloos mogelijk te laten plaatsvinden. Containers zullen verder over verharding, bestaande uit stelconplaten, worden gerold en voor het transport via het flauwe talud wordt gebruik gemaakt van een stille elektromotor, aldus de deelraad. Gelet op het voorgaande en op de afstand van ongeveer 30 m afstand tussen de voorziene laad- en losplaats en de woonboot van [appellant sub 1], heeft [appellant sub 1] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse van haar woonboot sprake zal zijn van ernstige geluidshinder als gevolg van het laden en lossen door de City Supplier.
2.3.5. Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van het realiseren van de voorziene laad- en losplaats het woongenot van [appellant sub 1] niet ernstig zal worden aangetast en dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" en de aanduidingen "brug", "opslag" en "laad- en losplaats" ter plaatse van de Torontobrug, is ongegrond.
2.4. Het beroep van [appellant sub 1] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Water" met de aanduidingen "ligplaats", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "maximum aantal boten 1", welk plandeel is gelegen ten oosten van de brug Oosteinde/de Hemonystraat. Zij betoogt dat de ligplaats van de City Supplier op enkele meters van haar woonboot is voorzien en dit zal leiden tot aantasting van haar uitzicht en privacy. Verder voert zij aan dat ten gevolge van deze ligplaats andere boten dichter langs haar woonboot zullen varen wat eveneens tot aantasting van haar woongenot en privacy zal leiden, maar voorts ook tot onveilige situaties. Voorts vreest zij voor een waardevermindering van haar woonboot. Ten slotte betoogt zij dat ter hoogte van de Nederlandse Bank in de Singelgracht of op de voormalige locatie van de stadsreiniging alternatieve locaties voor de ligplaats van de City Supplier bestaan waar geen onderzoek naar is gedaan.
2.4.1. Blijkens de verbeelding is aan de voorziene ligplaats van de City Supplier de bestemming "Water" met de aanduidingen "ligplaats", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "maximum aantal boten 1" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Water" onder meer bestemd voor ligplaatsen voor bedrijfsboten.
Ingevolge lid 4.3.1, aanhef en onder a, sub 2, geldt voor de situering van bedrijfsboten dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "ligplaats" in combinatie met de aanduiding "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" zijn toegestaan.
2.4.2. Blijkens de verbeelding ligt de voorziene ligplaats van de City Supplier ten oosten van de brug Oosteinde/de Hemonystraat op een afstand van ongeveer 70 m van de woonboot van [appellant sub 1]. Gelet op deze afstand, heeft [appellant sub 1] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van de ligplaats zal leiden tot een ernstige beperking van haar uitzicht en privacy. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat, gelet op hetgeen in 2.3.4. is overwogen, op de Singelgracht reeds veel vaarbewegingen plaatsvinden van rondvaartboten. Voor zover [appellant sub 1] vreest dat haar woonboot beschadigd kan raken indien andere boten de City Supplier willen passeren, overweegt de Afdeling dat de Dienst Binnenwaterbeheer (Waternet) heeft geadviseerd dat indien de City Supplier tegen de kademuur aan komt te liggen er voor de scheepvaart geen problemen zullen ontstaan. Door de deelraad is onweersproken gesteld dat dit het geval is.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woonboot van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de deelraad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.4.3. De Afdeling overweegt ten slotte dat de deelraad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de deelraad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De deelraad heeft gesteld dat een ligplaats nabij de Nederlandse Bank geen optie is vanwege veiligheidsaspecten en dat de voormalige locatie van de stadsreiniging mogelijk geschikt is voor het innemen van een ligplaats voor een bemand passagiersvaartuig, dat hiervoor in het plan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen en dat er met deze locatie andere (planologische) bedoelingen zijn. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad de door [appellant sub 1] voorgestelde alternatieven onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken.
2.4.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Water" met de aanduidingen "ligplaats", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "maximum aantal boten 1" gelegen ten oosten van de brug Oosteinde/de Hemonystraat, is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Water" met de aanduidingen "ligplaats maximaal aantal boten 10" en "maximaal aantal arken 4" en "maximaal aantal terrasboten 1" ter plaatse van de percelen [locaties 2]. Hij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in ligplaatsen voor de woonboten aan de [locatie 3] terwijl inzake de verleende ligplaatsvergunningen ter plaatse nog procedures lopen en de vergunningen derhalve nog niet onherroepelijk zijn. Hij voert aan dat de ligplaatsvergunningen in strijd met het beleid van de gemeente zijn verleend.
2.5.1. Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders een vergunning verleend om met een woonboot ligplaats in te nemen op het adres [locatie 4] te Amsterdam. Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders een vergunning verleend om met een woonboot ligplaats in te nemen op het adres [locatie 5] te Amsterdam.
De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant sub 2] dat het plan niet had mogen worden vastgesteld voordat de voornoemde vergunningen in rechte onaantastbaar waren geworden niet slaagt, nu geen rechtsregel de deelraad ertoe verplicht om het in rechte onaantastbaar worden daarvan af te wachten alvorens een bestemmingsplan vast te stellen. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de deelraad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat voornoemde vergunningen niet hadden mogen worden verleend.
2.5.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 3]
2.6. Het beroep van [appellanten sub 3] is, voor zover ontvankelijk, allereerst gericht tegen de artikelen 4, lid 4.3.4, onder b, en lid 4.3.8, onder c, van de planregels waarin de maatvoering voor woonarken en de uitzonderingen op deze maatvoering staan. Zij betogen dat hun woonark ten onrechte voor een deel niet als zodanig is bestemd, aangezien ingevolge artikel 4, lid 4.3.4, onder b, de maximale breedte van een woonark 5 m mag bedragen en de maximale hoogte 2,5 m. Verder betogen [appellanten sub 3] dat artikel 4, lid 4.3.8, onder c, van de planregels in strijd is met artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), nu een bestaande woonark niet mag worden vervangen voor een woonark met gelijke maatvoering, en op onaanvaardbare wijze artikel 13, lid 13.2, van de planregels doorkruist, aangezien bestaand gebruik niet kan worden voortgezet.
2.6.1. Blijkens de verbeelding is aan de ligplaats van [appellanten sub 3] aan de [locatie 6] de bestemming "Water" en de aanduidingen "ligplaats" en "maximum aantal arken 5" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Water" onder meer bestemd voor ligplaatsen voor woonboten.
Ingevolge lid 4.3.1, aanhef en onder a, geldt voor vaartuigen dat woonschepen en woonarken uitsluitend gesitueerd mogen worden ter plaatse van de aanduiding "ligplaats".
Ingevolge lid 4.3.4, aanhef en onder b, geldt voor de maatvoering van woonarken een maximale hoogte van 2,5 m, een maximale lengte van 20 m en een maximale breedte van 5 m.
Ingevolge lid 4.3.8, onder b, mogen als uitzondering op het bepaalde in 4.3.4 woonboten en bedrijfsboten met een grotere lengte en/of breedte, die op de eerste dag van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds een ligplaatsvergunning hebben, deze ligplaats blijven innemen, mits de afwijking ten opzichte van het bepaalde in artikel 4.3.4 niet wordt vergroot, en de boot vervangen door een andere boot met een gelijke of kleinere lengte en/of breedte.
Ingevolge lid 4.3.8, onder c, mogen als uitzondering op het bepaalde in 4.3.4 woonboten en bedrijfsboten met een grotere hoogte, die op de eerste dag van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds een ligplaatsvergunning hebben, deze ligplaats blijven innemen mits de afwijking ten opzichte van het bepaalde in artikel 4.3.4 niet wordt vergroot, tot het moment dat de desbetreffende boten worden vervangen.
Ingevolge lid 4.3.8, onder d, geldt als uitzondering op het bepaalde onder c dat, in het geval van het verloren gaan van de boot als gevolg van een calamiteit, de boot vervangen mag worden door een boot met een gelijke of kleinere afwijkende hoogte, mits de afwijking ten opzichte van het bepaalde in lid 4.3.4 niet wordt vergroot.
Ingevolge lid 13.2, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 13.2, onder b, is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
2.6.2. Uit de plantoelichting volgt dat het zicht op de Amstel en andere waterlopen door de aanwezigheid van woonarken op sommige locaties beperkt is. Een verdere beperking van het zicht op de Amstel en andere waterlopen in De Pijp is ongewenst. Om het zicht op voornoemde waterlopen maximaal te beschermen is in het plan een hoogte van maximaal 2,5 m toegestaan voor arken. De maximale hoogte van 2,5 m sluit volgens de plantoelichting beter aan bij het doel van het plan om het zicht op het water zo goed mogelijk te beschermen. Ter zitting is door de deelraad aangegeven dat het beperken van de maximale hoogte van woonarken tot 2,5 m niet betekent dat woonarken uit de waterlopen dienen te verdwijnen.
2.6.3. Vaststaat dat de woonark van [appellanten sub 3] op de ligplaats [locatie 6] breder is dan de ter plaatse voor woonarken geldende maximale breedte van 5 m en hoger dan de ter plaatse voor woonarken geldende maximale hoogte van 2,5 m. Anders dan [appellanten sub 3] stellen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de deelraad met deze afwijkende afmetingen in het plan geen rekening heeft gehouden. Ingevolge artikel 4, lid 4.3.8, onder b en c, van de planregels mogen afwijkende breedtes en hoogtes die bestaan op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan worden gehandhaafd, hetgeen betekent dat ter plaatse van onder meer de woonark van [appellanten sub 3] een afwijkende breedte en hoogte geldt. Daarmee is hun woonark voor zover deze breder is dan 5 m en hoger dan 2,5 m niet onder het overgangsrecht gebracht. Indien de woonark geheel wordt vervangen, blijft de afwijkende breedtemaat gelden. Eerst indien [appellanten sub 3] hun woonark geheel vervangen door een bredere ark dan de ter plaatse geldende afwijkende breedtemaat of door een ark die hoger is dan 2,5 m, is dit niet in overeenstemming met het plan. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de deelraad niet in redelijkheid voor de in het plan opgenomen maatvoering voor woonarken heeft kunnen kiezen. Dat bij vervanging van hun woonark de maatvoering zal moeten voldoen aan de op grond van het plan toegestane hoogtemaat van 2,5 m maakt het voorgaande niet anders, nu met het opnemen van een maximale hoogte van 2,5 m voor woonarken is beoogd het zicht op het water zo goed mogelijk te beschermen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de deelraad hieraan in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellanten sub 3] bij het behouden van de hoogtemaat van 4 m voor hun woonark.
Anders dan [appellanten sub 3] voorts betogen, is lid 4.3.8, onder c, van de planregels niet in strijd met artikel 3.2.2 van het Bro, nu in eerstgenoemd artikel geen overgangsrecht is opgenomen maar een uitzondering is gemaakt op lid 4.3.4, onder b. In overeenstemming met artikel 3.2.2 van het Bro is in artikel 13, lid 13.2, van de planregels het voorgeschreven overgangsrecht opgenomen. Voor zover [appellanten sub 3] betogen dat artikel 4, lid 4.3.8, onder c, van de planregels artikel 13, lid 13.2, doorkruist, aangezien bestaand gebruik van hun woonark niet kan worden voortgezet omdat deze ark niet vervangen mag worden door een ark met dezelfde hoogte, overweegt de Afdeling dat het niet mogen vervangen van een woonark door een ark met een hoogte van meer dan 2,5 m er niet aan in de weg staat dat het huidige gebruik van hun woonark als woning voortgezet mag worden.
2.6.4. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover gericht tegen de artikelen 4, lid 4.3.4, onder b, en lid 4.3.8, onder c, van de planregels, is ongegrond.
2.7. Het beroep van [appellanten sub 3] is voorts gericht tegen de vaststelling van de artikelen 4, lid 4.3.3, onder g, en lid 4.3.6, onder a, van de planregels. Zij betogen dat ingevolge artikel 4, lid 4.3.3, onder g, van de planregels ten onrechte één vlot per woonboot wordt toegestaan, zodat één van de twee vlotten bij hun woonark niet als zodanig is bestemd terwijl het plan conserverend van aard is. Verder betogen zij dat ingevolge artikel 4, lid 4.3.6, onder a, ten onrechte de oppervlakte van een vlot wordt gemaximeerd op 12 m², nu één van de twee vlotten groter is dan deze maat. Volgens hen heeft de deelraad in de Nota van beantwoording zienswijzen opgemerkt dat het niet de intentie is om bestaande vlotten weg te bestemmen.
2.7.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.3.3, onder g, van de planregels bedraagt het maximum aantal vlotten binnen de aanduiding "ligplaats": 1 per woonboot of bedrijfsboot.
Ingevolge lid 4.3.6, onder a, geldt voor de maatvoering van vlotten een maximum van 12 m² per boot.
2.7.2. In de Nota van beantwoording zienswijzen staat dat de deelraad niet de intentie heeft bestaande legale vlotten weg te bestemmen en dat de in het plan opgenomen maatvoering van de vlotten zal worden aangepast aan de hand van recent verleende vergunningen. Ter zitting is door de deelraad onweersproken gesteld dat voor de twee vlotten van [appellanten sub 3] geen objectvergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater is aangevraagd dan wel verleend.
Gelet op het voorgaande heeft de deelraad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de twee vlotten ter plaatse niet zijn toegestaan en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet als zodanig behoefden te worden bestemd in het plan.
2.7.3. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover gericht tegen de artikelen 4, lid 4.3.3, onder g, en lid 4.3.6, onder a, van de planregels, is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen
2.8. [appellant sub 4] en anderen hebben hun beroep, voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 1, lid 1.23 en lid 1.55, van de planregels, ter zitting ingetrokken.
2.9. Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is gericht tegen het toekennen van de bestemming "Water" en de aanduiding "ligplaats" aan de bestaande waterkavels. [appellant sub 4] en anderen betogen allereerst dat zij de Nota van beantwoording zienswijzen ten onrechte niet hebben ontvangen en dat zij geen bericht hebben gekregen omtrent de vaststelling van het plan.
2.9.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na het bestreden besluit, zodat reeds om deze reden dit de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan derhalve geen grond vormen voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.9.2. [appellant sub 4] en anderen betogen verder dat in het plan ten onrechte niet hetzelfde systeem van waterkavels met de bestemming "Woondoeleinden" is opgenomen als in het voorheen geldende bestemmingsplan "De Pijp 2005", terwijl het onderhavige plan conserverend van aard is. Hierbij voeren zij aan dat met een woonbestemming recht wordt gedaan aan de woonfunctie van woonarken en woonschepen. Verder voeren zij aan dat ten onrechte de woonarken en de woonschepen niet op de ondergrond zijn ingetekend en dit onduidelijkheid tot gevolg heeft.
2.9.2.1. De deelraad stelt dat in het plan een algemene bestemming "Water" is opgenomen waarbij met de aanduiding "ligplaats" is aangegeven welke delen van het water bestemd zijn voor ligplaatsen voor woonarken en woonschepen. Deze aanduidingen zijn volgens de deelraad toegekend op basis van de inventarisatie van bestaande legale boten, zodat precies is aangegeven waar binnen de bestemming "Water" de verschillende boten mogen liggen. Volgens de deelraad is nog steeds duidelijk dat het primair om de functie wonen gaat.
2.9.2.2. Ingevolge artikel 1.2.4, eerste lid, van het Bro, voor zover thans van belang, worden plannen alsmede hun aansluiting op het aangrenzende gebied vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
2.9.2.3. De Afdeling stelt vast dat bestaande woonarken en woonschepen niet zijn aangegeven op de ondergrond. De Afdeling ziet hierin evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat niet langer sprake is van een duidelijke ondergrond en dat het plan in zoverre niet in stand kan blijven. Er treedt als gevolg van onjuistheden immers geen onzekerheid op over de bestemming en de daarbij behorende regels die ter plaatse van deze woonarken en woonschepen gelden. Voorts is niet gebleken van onjuiste uitgangspunten bij het toekennen van de bestemming.
2.9.2.4. Nu ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels in samenhang gelezen met lid 4.3.1, onder a, sub 1, gronden met de bestemming "Water" ter plaatse van de aanduiding "ligplaats" uitsluitend zijn bestemd zijn voor ligplaatsen voor woonboten en ingevolge artikel 1, lid 1.56, onder een woonboot wordt verstaan een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf van één huishouden, heeft de deelraad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de woonfunctie van woonboten door het opnemen van de aanduiding "ligplaats" is verzekerd.
2.9.3. Voorts betogen [appellant sub 4] en anderen dat het in de plantoelichting en de Nota van Beantwoording zienswijzen gestelde over de vrijwilligheid van verplaatsing ten onrechte niet is verankerd in artikel 4, lid 4.5, onder a, van de planregels. Volgens hen moet in voornoemd artikel worden opgenomen dat het schrappen van de aanduiding "ligplaats" alleen mogelijk is bij vrijwillige verplaatsing van woonboten. Zij vrezen dat bij vervanging van de woonboten of bij de overdracht van de ligplaatsvergunning de woonboten alsnog gedwongen kunnen worden verplaatst.
2.9.3.1. Ingevolge lid 4.5, onder a, is het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Zuid bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro, het bestemmingsplan te wijzigen door ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" de aanduiding "ligplaats" te schrappen en/of het aangeduide maximum aantal boten te verminderen, ten behoeve van de verplaatsing van vaartuigen.
2.9.3.2. In de plantoelichting staat dat het stadsdeel niet de intentie heeft om actief verplaatsingen van woonboten na te streven om bijvoorbeeld woonboten uit de doorzichten te verplaatsen, maar dat een dergelijke verplaatsing aan de orde kan zijn op vrijwillige basis. De afgegeven ligplaatsvergunningen zijn wat dat betreft leidend en worden gerespecteerd. Ter zitting is het voorgaande door de deelraad bevestigd en heeft hij gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid van lid 4.5, onder a, uitsluitend zal worden toegepast bij vrijwillige verplaatsing op initiatief van eigenaren van de woonboten, nu het gaat om legale ligplaatsvergunningen waardoor woonboten niet gedwongen kunnen worden verplaatst. Verder heeft de deelraad aangegeven dat bij vervanging van de woonboot en bij overdracht van de ligplaatsvergunning de wijzigingsbevoegdheid, behoudens op initiatief van de eigenaar, niet zal worden toegepast. Gelet hierop heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in lid 4.5, onder a, niet behoefde te worden opgenomen dat deze wijzigingsbevoegdheid slechts toepast kan worden bij vrijwillige verplaatsing van woonboten.
2.9.4. In hetgeen [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen, voor zover gericht tegen het toekennen van de bestemming "Water" en de aanduiding "ligplaats" aan de bestaande waterkavels, is ongegrond.
2.10. Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is voorts gericht tegen het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" aan het Amstelkanaal ter hoogte van de kruising Pienemanstraat/Jozef Israëlskade. Zij betogen dat deze straten nergens zijn aangewezen als waardevol beeldbepalend ruimtelijk stadsgezicht en dat het Amstelkanaal niet op de Cultuurhistorische Waardenkaart is opgenomen, zodat dit kanaal geen cultuurhistorische waarde heeft. Verder betogen zij dat ten onrechte geen definitie van de begrippen "doorzicht" en "uitzicht" is opgenomen in de planregels.
2.10.1. Blijkens de verbeelding is aan het gedeelte van het Amstelkaneel ter hoogte van de kruising Pienemanstraat/Jozef Israëlskade de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Landschap", behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het herstel van doorzichten vanuit straten op het water en van het water uitzicht op waardevolle ruimtelijke stadsgezichten.
2.10.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de deelraad in redelijkheid aan het Amstelkanaal ter hoogte van de kruising Pienemanstraat/Jozef Israëlskade de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" kunnen toekennen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de deelraad heeft gesteld dat de desbetreffende dubbelbestemming blijkens de juridische toelichting op het plan is opgenomen met het oog op de bescherming en het herstel van doorzichten vanuit straten op het water en de bescherming en het herstel van uitzichten vanaf het water op waardevolle ruimtelijke stadsgezichten. Het gaat hier volgens de deelraad om alle bestaande doorzichten vanuit straten van De Pijp op het water en tevens om bestaande uitzichten vanaf het water op de straten van De Pijp, welke uitzichten door de deelraad als waardevol beschouwd worden en derhalve behouden dienen te blijven en beschermd dienen te worden. Ter zitting is door de deelraad aangegeven dat de architectuur van gebouwen aan de straten van De Pijp eveneens als waardevol dient te worden aangemerkt. [appellant sub 4] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij door de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" ernstig in hun belangen worden geschaad. Voor zover [appellant sub 4] en anderen ter zitting hebben aangegeven dat zij vrezen dat voor woonboten, die op gronden met de desbetreffende dubbelbestemming liggen, de wijzigingsbevoegdheid van lid 4.5, onder a, van de planregels wordt toegepast om de doorzichten en uitzichten te herstellen, overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen in 2.9.3.2. is overwogen, deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend zal worden toegepast op initiatief van eigenaren van woonboten en dat woonboten niet gedwongen kunnen worden verplaatst.
2.10.3. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de begrippen "doorzicht" en "uitzicht" voldoende duidelijk zijn en derhalve geen begripsomschrijving in de planregels behoeven. Hiertoe wordt overwogen dat voor de uitleg van deze begrippen kan worden aangesloten bij de betekenis die hieraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven.
2.10.4. In hetgeen [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen, voor zover gericht tegen het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" aan het Amstelkanaal ter hoogte van de kruising Pienemanstraat/Jozef Israëlskade, is ongegrond.
Proceskosten
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b], voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 4, lid 4.5, onder a, van de planregels, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen geheel en de beroepen van [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
410-634.