ECLI:NL:RVS:2012:BW6962

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109268/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de legger Waterlopen door het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 14 juli 2011 een beroep ongegrond verklaarde tegen het besluit van het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân van 11 mei 2010. Dit besluit betrof de vaststelling van de legger 'Waterlopen' voor de watergangen aan de Nesserlaan te Pingjum. De rechtbank oordeelde dat het algemeen bestuur correct had gehandeld door de sloot aan de noordkant van het perceel van de appellant niet als schouwwater aan te wijzen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De appellant stelde dat de rechtbank had miskend dat er geen duiker in oostelijke richting op zijn perceel aanwezig was en dat hij afhankelijk was van afwatering in westelijke richting op de sloot van zijn buren. De Raad van State heeft de zaak op 30 mei 2012 behandeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het algemeen bestuur de sloot aan de noordkant van het perceel van de appellant als overig water kon aanwijzen. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het de aanwijzing van de sloot aan de noordkant betreft. Tevens werd het besluit van het algemeen bestuur van 11 mei 2010 vernietigd en werd het algemeen bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

201109268/1/A2.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Pingjum, gemeente Súdwest Fryslân,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/1372 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het algemeen bestuur de legger "Waterlopen" vastgesteld voor, onder andere, de watergangen aan de Nesserlaan te Pingjum.
Bij uitspraak van 14 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 september 2011.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Schouten, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J. Greidanus, werkzaam bij het Wetterskip, zijn verschenen. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het algemeen bestuur een nader stuk ingediend. [appellant] heeft hierop gereageerd.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet, draagt de beheerder zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
Ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, stelt het algemeen bestuur de legger vast waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
2.2. Op 11 mei 2009 heeft het algemeen bestuur, met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het ontwerpbesluit ten behoeve van de legger ter inzage gelegd. [appellant] heeft een zienswijze ingediend over het opnemen van watergangen in de legger nabij zijn perceel aan de [locatie] te Pingjum.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het algemeen bestuur de antwoordnota en legger vastgesteld.
2.3. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het algemeen bestuur, handelend overeenkomstig de Beleidsregels Inhoud Legger Waterlopen en Kunstwerken (hierna: de Beleidsregels) en de Beleidsnotitie onder schouwstelling Wetterskip Fryslân (hierna: de Beleidsnotitie), de sloot aan de noordkant van zijn perceel alsmede de sloot op het perceel van de buren, als overig water heeft kunnen aanwijzen, en er geen bijzondere omstandigheden zijn die het algemeen bestuur tot afwijking van zijn beleid nopen. De rechtbank heeft tevens overwogen dat het perceel van [appellant] voldoende afwateringsmogelijkheid heeft, nu het algemeen bestuur als uitgangspunt afwatering via een duiker in oostelijke richting heeft kunnen nemen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen duiker in oostelijke richting op zijn perceel aanwezig is en dat zijn perceel niet grenst aan de oostelijke watergang, waardoor hij afhankelijk is van afwatering in westelijke richting op de sloot van zijn buren. Om die reden had het algemeen bestuur derden belang moeten aannemen, zo betoogt [appellant], en had het de sloot op het perceel van zijn buren moeten aanwijzen als schouwwater.
2.4.1. Bij het opstellen van de legger is het algemeen bestuur in beginsel gebonden aan de Beleidsregels en de Beleidsnotitie. Wat betreft schouwwateren is het uitgangspunt dat onderhoudsplichtigen slechts worden aangewezen als dit voor het functioneren van het watersysteem noodzakelijk is. Volgens Bijlage 1 bij de Beleidsnotitie kan een sloot als schouwwater worden aangewezen wanneer sprake is van derden belang. Bij derden belang zijn wateren die ten behoeve van een goede wateraan- en afvoer van derden noodzakelijk zijn, onder schouw gesteld. Dit betekent dat een sloot die de doorvoer van water garandeert voor iemand die niet direct aan die sloot gelegen is, maar er wel direct van afhankelijk is voor de aan- of afvoer van water, onder schouw wordt gesteld.
Voor de afwatering van het perceel van [appellant] bestaan twee mogelijkheden; via een sloot aan de oost- of westzijde van zijn perceel. De rechtbank heeft in dit verband terecht en op goede gronden overwogen dat [appellant] voor een goede afwatering van zijn perceel niet afhankelijk is van de sloot aan de westzijde van zijn perceel en dat een derden belang ontbreekt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het algemeen bestuur in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, en de sloot op het perceel van de buren aan de westzijde als overig water kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat er geen sloot aan de noordkant van zijn perceel aanwezig is, en dat er derhalve ook geen aanwijzing van die sloot als overig water kan plaatsvinden.
2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sloot aan de noordkant van het perceel van [appellant] aanwezig is. De nieuwe kaart van 6 juli 2010, behorend bij het besluit van 11 mei 2010 vermeldt echter wel een overig water op die locatie. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het algemeen bestuur tot een aanwijzing als overig water heeft kunnen komen. Het betoog slaagt.
Ter zitting heeft het algemeen bestuur verklaard dat het een nieuw besluit heeft genomen. Hoewel het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld dit besluit te overleggen, is van een na 11 mei 2010 genomen nieuw besluit niet gebleken. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet maakt de overzichtskaart deel uit van de legger. De kaart kan daarom niet zonder nader besluit van het daartoe bevoegde orgaan worden gewijzigd. De overzichtskaart van 21 oktober 2011 en de kaart "situatie legger nabij Nesserlaan na vaststellen legger in 2009" van 25 oktober 2011 die het algemeen bestuur bij het verweerschrift heeft gevoegd, ontberen echter een dergelijk besluit tot wijziging van de legger dan wel van de daarvan deel uitmakende overzichtskaart. Dit betekent dat het gebrek in het besluit van 11 mei 2010 niet is hersteld.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het de aanwijzing in de legger van een overig water aan de noordkant van het perceel van [appellant] betreft. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 mei 2010 van het algemeen bestuur alsnog gedeeltelijk gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.8. Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/1372, voor zover het de aanwijzing in de legger van een overig water aan de noordkant van het perceel van [appellant] betreft;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt in zoverre het besluit van het algemeen bestuur van 11 mei 2010;
V. veroordeelt het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.854,01 (zegge: achttienhonderdvierenvijftig euro en een cent), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
85-729.