201113194/1/R2.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bemmel, gemeente Lingewaard,
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2011, kenmerk 62/2011, heeft de raad het bestemmingsplan "Houtakker II" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door E.M. de Ruijter, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft zijn beroep tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan ter zitting ingetrokken.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Houtakker in Bemmel. Het plan is gewijzigd vastgesteld. Zo is onder meer een verkeersontsluiting op de Van Elkweg (N839) geprojecteerd.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover dit betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" voor zijn percelen [locatie A] en [locatie B]. Hiertoe voert hij in de eerste plaats aan hij onvoldoende is geïnformeerd over de gewijzigde vaststelling. Hij stelt daarnaast dat het plan bij de vaststelling dusdanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan dat deze opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd.
2.3.1. De raad stelt dat gedurende de voorbereiding van het plan er steeds contact is geweest met [appellant]. Ook thans wordt volgens de raad nog overleg gevoerd. De raad stelt dat de aard van het plan met de gewijzigde vaststelling niet is gewijzigd. De aangebrachte wijzigingen zien in hoofdzaak op een aanpassing van de verkeersstructuur, aldus de raad.
2.3.2. De Afdeling overweegt allereerst dat niet is gebleken dat de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voorgeschreven procedure niet of onjuist is doorlopen. Daarnaast volgt uit de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift in dit geval een aanvullende informatieplicht voor de raad om [appellant] afzonderlijk te informeren over het plan. Gelet hierop bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het recht. Voorts is van belang dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de aard van het plan door de wijziging niet verandert nu de bestemmingen voor het grootste deel van het plangebied, te weten "Bedrijventerrein-1" en "Bedrijventerrein-2", blijven gehandhaafd. Ook is de omvang van de wijziging, in het licht bezien van de totale omvang van het plangebied, gering. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] stelt dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt op basis van welke nieuwe inzichten hij het bestaand gebruik niet langer in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft volgens hem slechts overwogen dat ontsluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg wenselijk is, terwijl de raad niet heeft onderbouwd waarom dit dus betekent dat ontsluiting via het perceel [locatie B] (hierna: het perceel) moet plaatsvinden. [appellant] stelt dat ontsluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg ook anderszins mogelijk is. [appellant] betoogt daarnaast dat de raad bij de vaststelling van het plan er niet van mocht uitgaan dat het bestaand legaal gebruik van het perceel binnen de planperiode zal worden beëindigd. Hiertoe stelt hij dat uit het plan niet blijkt dat de raad het perceel zal onteigenen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het belang van de uitbreiding van het bedrijventerrein en de ontsluiting ervan over het perceel zwaarder wegen dan het belang van [appellant] bij het behoud van zijn bedrijfswoning. Voor de keuze van ontsluiting van het bedrijventerrein via het perceel van [appellant] verwijst de raad naar het verkeerskundig onderzoek "Aansluiting Houtakker Bemmel" van 3 augustus 2011 van Goudappel Coffeng (hierna: het verkeerskundig onderzoek). De raad stelt voorts dat overleg wordt gevoerd over de minnelijke verwerving van de gronden van [appellant]. Hierbij stelt de raad dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de verwerving van het perceel van [appellant] en dat als het perceel niet minnelijk kan worden verworven, het zal worden onteigend.
2.4.2. De Afdeling overweegt allereerst dat [appellant] zijn beroep ter zitting heeft toegespitst op de vraag via welk perceel de ontsluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg plaats dient te vinden. Gelet hierop behoeft de keuze voor ontsluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg thans geen bespreking. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hiertoe heeft de raad overwogen dat uit het verkeerskundig onderzoek volgt dat ontsluiting via het perceel van [appellant] verkeerstechnisch de voorkeur verdient vanwege de gelijke hoogte van het perceel met de weg. Ook gaat door de ontsluiting via het perceel geen uitgeefbaar terrein verloren, zoals dit wel het geval is bij de keuze voor ontsluiting via noordelijker gelegen percelen. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat ontsluiting via het perceel ook de voorkeur geniet gelet op het fietspad dat naast het perceel langs de N389 is gelegen en dat afloopt en eerst bij het perceel van [appellant] het maaiveldniveau bereikt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op het verkeerskundig onderzoek heeft mogen baseren. Voor zover [appellant] betwist dat de afweging is gebaseerd op ruimtelijke motieven, overweegt de Afdeling dat geen aanknopingspunten bestaan voor een dergelijk oordeel. Verkeerstechnische aspecten alsmede een optimale benutting van de ruimte van het bedrijventerrein zijn immers bij uitstek aspecten die in een geval als dit bij de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen worden meegewogen. De Afdeling constateert dat de raad de voor- en nadelen heeft afgewogen en acht met het voorgaande de keuze voor de in het plan opgenomen variant met een ontsluiting via het perceel voldoende onderbouwd.
Wat betreft het gestelde omtrent realisering van het plan binnen de planperiode is van belang dat al enige tijd gesprekken plaatsvinden tussen de gemeente en [appellant] over de verwerving van zijn perceel. Hieromtrent hebben partijen ter zitting toegelicht dat vermoedelijk in de komende weken tot overeenstemming zal worden gekomen over de aankoop van het perceel en dat partijen het op grote lijnen eens zijn. Indien deze overleggen evenwel niet leiden tot minnelijke verwerving zal de raad, naar ter zitting is bevestigd, overgaan tot onteigening van het perceel. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd.
Onder voornoemde omstandigheden heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij het realiseren van een ontsluiting op de Van Elkweg via het perceel van [appellant] zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij behoud van zijn bedrijfswoning. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] stelt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met het provinciaal beleid nu er geen noodzaak bestaat om de ontsluiting via de Van Elkweg te realiseren.
2.5.1. De raad stelt dat op provinciaal niveau is ingestemd met de ontsluiting op de Van Elkweg. De raad wijst er in dit verband op dat door het provinciebestuur geen beroep is ingesteld tegen het plan.
2.5.2. In de plantoelichting is vermeld dat met de provincie op ambtelijk niveau overleg is gepleegd omtrent een directe aansluiting op de Van Elkweg. De provincie acht de ontsluiting op zichzelf aanvaardbaar, doch voert een defensief beleid ten aanzien van nieuwe ontsluitingen op het provinciaal wegennet. In het overleg is evenwel geconcludeerd dat een optie kan zijn om de bestuurlijke verantwoordelijkheden te herkavelen, waarbij de gemeente Lingewaard wegbeheerder wordt. Het resultaat is dat, vooruitlopend op uitwerking van overheveling van de bevoegdheden, de provincie heeft ingestemd met een directe aansluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg.
2.5.3. [appellant] heeft op zichzelf niet weersproken dat het provinciebestuur inmiddels heeft ingestemd met een ontsluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg. Hoewel deze ontsluiting in strijd zou zijn met het gestelde defensieve beleid van de provincie, volgt de Afdeling [appellant] gelet op deze instemming niet in zijn betoog dat reeds daarom het plan niet kon worden vastgesteld. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat geen uitzonderingen mogelijk zijn op dit defensieve beleid. Tevens is van betekenis dat de raad voldoende de noodzaak van ontsluiting van het bedrijventerrein op de Van Elkweg heeft onderbouwd. Het betoog faalt.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012