ECLI:NL:RVS:2012:BW6951

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110250/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de burgemeester om de Nederlandse nationaliteit te bevestigen op basis van strafblad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 10 augustus 2011 zijn beroep ongegrond verklaarde. De burgemeester van Den Haag had op 15 juni 2010 geweigerd om een verklaring van [appellant] te bevestigen, waarin hij aangaf de Nederlandse nationaliteit te willen verkrijgen op basis van artikel 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De burgemeester stelde dat er ernstige vermoedens bestonden dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien zijn strafblad.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld, en dat de richtlijnen in de Handleiding voor de toepassing van de RWN gevolgd moesten worden. Deze richtlijnen stellen dat een verzoek om naturalisatie kan worden afgewezen indien er ernstige vermoedens zijn dat de verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde, wat in dit geval het geval was gezien de veroordelingen van [appellant] voor verschillende misdrijven.

Tijdens de zitting op 3 april 2012 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H. Oldenhof, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs, J.E. Hartog en S. Topaloglu. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormt.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat de burgemeester van zijn richtlijnen had moeten afwijken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201110250/1/V6.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 augustus 2011 in zaak nr. 11/3598 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft de burgemeester geweigerd een verklaring van [appellant] dat hij de Nederlandse nationaliteit wil verkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) te bevestigen.
Bij besluit van 7 maart 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 20 september 2011 en ter behandeling naar de Afdeling doorgezonden op 22 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2011. Deze brieven zijn aangehecht.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. Oldenhof, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs, J.E. Hartog en S. Topaloglu, allen werkzaam bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN verkrijgt de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europees deel van Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap.
Ingevolge het derde lid beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust en bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap, indien aan de vereisten is voldaan.
Ingevolge het vierde lid weigert voormelde autoriteit de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, wordt, voor zover thans van belang, een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) is de in artikel 6, vierde lid, van de RWN opgenomen weigeringsgrond imperatief en volgt uit de wet dat de burgemeester geen beleidsvrijheid heeft. De richtlijnen om vast te stellen of er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid zijn dezelfde als die zijn vastgesteld voor toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN bij naturalisatie, aldus de Handleiding.
Volgens de Handleiding wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, onder meer afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd dan wel tegen de verzoeker nog een strafzaak wegens misdrijf openstaat. Daarbij geldt dat iedere taakstraf (werk- of leerstraf), ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel, tot afwijzing van het verzoek leidt.
In een concreet geval kunnen zich evenwel zeer bijzondere feiten of omstandigheden voordoen die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van het beleid af te wijken, aldus de Handleiding. Volgens de Handleiding kan uit de jurisprudentie van de Afdeling worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is - aldus de Handleiding - onder meer de omstandigheid dat de verzoeker inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd, dat hij lering heeft getrokken uit het gebeurde en dat hij als enige binnen het gezin geen Nederlander is.
2.2. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, omdat hij een strafblad heeft, op grond van zijn gedrag ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.
Tevens doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel door te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat als gevolg van de weigering van de burgemeester in Nederland geboren kinderen verschillend worden behandeld, afhankelijk van de nationaliteit die zij bezitten.
2.3. Vast staat dat [appellant] bij vonnis van de kinderrechter van 3 maart 2009 is veroordeeld tot 40 uren werkstraf subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren werkstraf subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is [appellant] bij vonnis van de kinderrechter van 1 oktober 2009 veroordeeld tot 30 uren werkstraf subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Bij vonnis van de kinderrechter van 12 april 2010 is de voorwaardelijke werkstraf van 20 uren omgezet in een onvoorwaardelijke werkstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie en de voorwaardelijke werkstraf van 30 uren omgezet in een onvoorwaardelijke werkstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
2.3.1. Gelet op het strafblad van [appellant] en de Handleiding heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormt. Het betoog dat de omstandigheid dat [appellant] een strafblad heeft niet leidt tot het oordeel dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt, faalt derhalve.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 januari 2007 in zaak nr.
200604978/1) mogen de richtlijnen, neergelegd in de Handleiding, in beginsel als uitgangspunt dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde en kan niet worden gezegd dat de minister niet in redelijkheid tot de vaststelling van deze beleidregels heeft kunnen komen. Niet valt derhalve in te zien dat de hier bedoelde eisen niet aan het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit mogen worden gesteld.
Naar de rechtbank terecht heeft overwogen, zijn de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat de burgemeester, met voorbijgaan aan de door hem gehanteerde richtlijnen, tot de conclusie had moeten komen dat hier geen sprake was van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN bedoelde situatie. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door, zoals de Afdeling dit betoog begrijpt, hem anders te behandelen dan een kind dat van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen, faalt, omdat ingevolge artikel 3 van de RWN niet louter de omstandigheid dat een kind in Nederland is geboren bepalend is voor het verkrijgen van het Nederlanderschap, zodat uit de enkele omstandigheid dat een kind in Nederland is geboren niet volgt dat voor de toepassing van de RWN sprake is van gelijke gevallen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
164.