ECLI:NL:RVS:2012:BW6914

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107013/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging geboortedatum in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 mei 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De aanvraag was oorspronkelijk ingediend op 5 maart 2010, maar werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en de rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 2 mei 2011.

[Appellant] stelde dat hij nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden had aangedragen, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat deze feiten niet voldoende waren om de aanvraag opnieuw te toetsen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State benadrukte dat, volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een nieuwe aanvraag alleen kan worden ingewilligd als er daadwerkelijk nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet eerder konden worden aangevoerd.

De Raad van State concludeerde dat de door [appellant] overgelegde documenten, waaronder een vertaling van een proces-verbaal van een Turkse rechtbank, niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de vertaling niet eerder had kunnen worden overgelegd en dat de verklaring van het dorpshoofd onvoldoende was om de geregistreerde geboortedatum te betwisten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuw bewijs bij herhaalde aanvragen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201107013/1/A3.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 mei 2011 in zaak nr. 10/2285 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2010 heeft het college een aanvraag van [appellant] om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de gba) afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2011, verzonden op 10 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 9 mei 2012.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. [appellant] heeft in 2007 bij het college een aanvraag ingediend om wijziging van zijn in de gba vermelde geboortedatum van 1 januari 1950 in 1 januari 1948. Bij besluit op bezwaar van 13 februari 2008 heeft het college de weigering om de geboortedatum te wijzigen gehandhaafd, omdat [appellant] er niet in was geslaagd onomstotelijk aan te tonen dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2008 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Op 30 december 2009 heeft [appellant] opnieuw verzocht om wijziging van zijn geboortedatum. Hij heeft daarbij een vertaling van het proces-verbaal van de zitting bij de Turkse rechtbank van 16 augustus 2007 en een vertaalde verklaring van het dorpshoofd van 22 mei 2009 overgelegd. Het college heeft ook dit verzoek, onder verwijzing naar het besluit van 13 februari 2008 afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij wel nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de rechtbank in haar uitspraak van 23 oktober 2008 de inhoud van het proces-verbaal van de zitting bij de Turkse rechtbank in haar overweging heeft betrokken. De vertaling van het proces-verbaal heeft hij pas na de uitspraak van 23 oktober 2008 ontvangen en de rechtbank heeft slechts kennis genomen van het vonnis van de Turkse rechtbank. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de verklaring van het dorpshoofd betreffende de gegevens van de door de Turkse rechtbank gehoorde getuigen op onvoldoende betrouwbare gegevens berust. Deze verklaring dient als aanvulling bij de verklaring die werd afgelegd bij de Turkse rechtbank en dient in samenhang met het proces-verbaal en het vonnis te worden beoordeeld. Deze documenten dienen als brondocumenten te worden aangemerkt. Ze zijn gebaseerd op betrouwbare gegevens en naar objectieve maatstaven gemeten, aldus [appellant].
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde aanvraag als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb moet worden aangemerkt.
Derhalve komt het besluit van 2 juli 2010 slechts voor toetsing door de rechter in aanmerking, voor zover nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
2.3.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met de door [appellant] overgelegde vertaling van het proces-verbaal van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin geen sprake is. De overgelegde vertaling is weliswaar opgemaakt nadat het besluit van 13 februari 2008 in rechte onaantastbaar is geworden, maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze vertaling niet daarvóór had kunnen worden opgemaakt en overgelegd. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 14 maart 2007 in zaak nr.
200606064/1) moet, om aan een buitenlandse uitspraak gegevens te kunnen ontlenen, blijken dat de rechterlijke beslissing op - naar objectieve maatstaven gemeten - betrouwbare gegevens is gebaseerd. Het vonnis van de Turkse rechter is gebaseerd op getuigenverklaringen die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was en ook niet van hem kon worden gevergd een vertaling van het proces-verbaal in de eerdere procedure over te leggen.
2.3.5. Uit de verklaring van het dorpshoofd kan niet worden afgeleid welk geboortejaar het juiste is, nu daarin enkel is opgenomen dat de geboortedatum van [appellant] oorspronkelijk 1 januari 1950 en na correctie 1 januari 1948 is en de verklaring over de geboortedatum van [appellant] verder geen informatie bevat. Blijkens de verklaring waren de bij de Turkse rechtbank gehoorde getuigen geen bloedverwanten van [appellant]. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat daarmee niet onomstotelijk vast dat de in de gba met betrekking tot [appellant] geregistreerde gegevens onjuist zijn. Aangezien het college pas na vaststelling van het juiste geboortejaar tot wijziging van het geboortejaar in de gba kan overgaan, is uitgesloten dat de verklaring aan het besluit van 13 februari 2008 kan afdoen.
2.3.6. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, is er voor rechterlijke toetsing van het besluit van 2 juli 2010 geen plaats. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
97.