201109322/1/A2.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud ook: [appellant]), wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 juli 2011 in zaak nr. 10/2149 in het geding tussen:
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel.
Bij besluit van 25 november 2009 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [appellant] om handhaving van het aan ontheffing BA 03.505 verbonden voorschrift inzake de nulmeting, afgewezen.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2011, verzonden op 15 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M.A.J. Martens en ing. J.H. Koekkoek, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur aan Staatsbosbeheer ontheffing BA 03.505, welke ziet op het dempen en/of afdammen van watergangen ter plaatse van de Staatsbossen in de gemeente Heeze-Leende, plaatselijk bekend als het Laagveld, en het plaatsen van vier stuwen in de Laagveldloop, verleend. Naar aanleiding van het daartegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar heeft het dagelijks bestuur aan deze ontheffing het voorschrift verbonden dat ontheffinghouder verplicht is, alvorens tot uitvoering van de werkzaamheden over te gaan, een overzicht van de gemeten waterstanden vanaf februari 2003 in de, op de bij het besluit gevoegde kaartfragment aangeduide, peilbuizen aan het dagelijks bestuur te doen toekomen (nulmeting). Deze gegevens dienen te worden vastgesteld bij een onderhoudstoestand van de watergangen overeenkomstig artikel 5 van de Keur 2005. Bij uitspraak van 14 december 2007 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr.
200801041/1op het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling overwogen dat het dagelijks bestuur de vaststelling van de vereiste onderhoudstoestand heeft kunnen baseren op het daartoe op verzoek van het dagelijks bestuur op 14 juli 2006 uitgebrachte rapport "Handhavingsverzoek Laagveld, 2006AW0033" (hierna: het rapport Laagveld) aangezien uit dit rapport volgens het dagelijks bestuur volgt dat de onderhoudstoestand zowel overeenkomstig de Keur 2005 als overeenkomstig de Keur 1998 is en [appellant] en anderen geen eigen deskundigenrapport hebben overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel over de onderhoudstoestand zou kunnen worden gekomen. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
2.2. [appellant] en anderen hebben op 22 september 2004 een verzoek om handhaving met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie in de omgeving Laagveld-Bruggerhuizen ingediend dat ertoe strekt om voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden waarvoor ontheffing BA 03.505 is verleend, de staat van onderhoud van de desbetreffende watergangen in overeenstemming te brengen met de geldende onderhoudsplicht. Het dagelijks bestuur heeft dat verzoek bij besluit van 16 december 2004 afgewezen. Het daartegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 november 2006 opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 december 2007 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en, voor zover hier van belang, het dagelijks bestuur opgedragen ten aanzien van het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de weigering tot handhaving over te gaan in verband met een zonder ontheffing aanwezige duiker onder de Budelse baan, opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank is overwogen. Op 4 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur in zoverre het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr.
200801036/1heeft de Afdeling, met toepassing van artikel 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 6:24 het daartegen door [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat Staatsbosbeheer op 25 maart 2008 ontheffing heeft aangevraagd voor de plaatsing van de duiker en er concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.3. Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur de door Staatsbosbeheer aangevraagde ontheffing voor de duiker verleend. Bij besluit van 9 februari 2009, waarbij dat besluit is gehandhaafd, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat een hogere ligging van de duiker waterhuishoudkundig verantwoord is, nu reeds eerder ontheffing is verleend voor het dempen van de watergang waarin de duiker is gelegen en de duiker zijn functie als ontwateringsmiddel daardoor geheel zal verliezen.
Bij uitspraak van 1 juli 2010 heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep van [appellant] en anderen ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte hoger beroep van [appellant] en anderen is door de Afdeling bij uitspraak van 6 april 2011 in zaak nr.
201008095/1ongegrond verklaard, onder -onder andere- de overweging dat ten tijde van het opstellen van het rapport Laagveld, waarbij de onderhoudstoestand in het Laagveld is geïnventariseerd en is geconcludeerd dat deze in overeenstemming is met de Keur 2005, de duiker onder de Budelse baan reeds was gerealiseerd, en dat deze daarom bij het aan dat rapport ten grondslag liggende onderzoek moet geacht te zijn betrokken en deel uit te maken van de daarin beschreven onderhoudstoestand in de nulsituatie.
2.4. In het onderhavige geding is in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur terecht het verzoek om handhaving van het aan ontheffing BA 03.505 verbonden voorschrift dat ziet op de nulmeting, heeft afgewezen. De nulmeting dient te worden vastgesteld bij een onderhoudstoestand van de watergangen overeenkomstig artikel 5 van de Keur 2005. [appellant] betoogt dat het rapport Laagveld slechts ziet op de onderhoudstoestand, en niet op resterende zaken waar ontheffing voor had moeten worden verleend. Er kan derhalve geen allesomvattende nulmeting hebben plaatsgevonden, hetgeen wel had gemoeten volgens het aan ontheffing BA 03.505 verbonden voorschrift, en daarom dient het dagelijks bestuur handhavend op te treden jegens Staatsbosbeheer, aldus [appellant].
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr.
200801041/1/H2), heeft het dagelijks bestuur de nulmeting kunnen baseren op het rapport Laagveld, nu de daarin vastgelegde onderhoudstoestand overeenkomstig zowel de Keur 2005 als de Keur 1998 is. In dit rapport is rekening gehouden met het na 1999 verwijderen van dammen, zoals ook de rechtbank met juistheid heeft overwogen. Aan de ter zitting door [appellant] getoonde foto's kan niet het gewicht worden toegekend dat [appellant] hieraan wenst toe te kennen. Deze foto's, die volgens [appellant] op 17 februari 2004 zijn gemaakt, zijn niet zodanig specifiek dat hieruit de conclusie kan worden getrokken dat niet alle hier relevante dammen zijn verwijderd en dat de nulmeting, zoals neergelegd in het rapport Laagveld, gebrekkig tot stand is gekomen. Nu vast is komen te staan dat reeds een correcte nulmeting heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat er voor het dagelijks bestuur geen aanleiding was om handhavend op te treden jegens Staatsbosbeheer.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012