ECLI:NL:RVS:2012:BW6890

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103239/1/T1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • W. Sorgdrager
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over wijziging van milieuregels voor circuitactiviteiten in Zandvoort

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 30 mei 2012, wordt het besluit van 4 februari 2011 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland beoordeeld. Dit besluit betreft de wijziging van de voorschriften verbonden aan de revisievergunning van de Exploitatie Circuit Park Zandvoort B.V. (ECPZ) op verzoek van de Stichting geluidshinder Zandvoort (SGZ). De wijziging betreft onder andere de geluidgrenswaarden voor het zogenoemde 5-minuten-Leq, die niet overschreden mogen worden, met uitzondering van maximaal 110 dagen per jaar. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het college van gs niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen extra meetpunt nodig is voor activiteiten waarbij niet het gehele circuit wordt gebruikt. Dit gebrek in de motivering leidt tot de opdracht aan het college om binnen tien weken het besluit te herstellen of te motiveren waarom een extra meetpunt niet nodig is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate geluidsmetingen en de bescherming van omwonenden tegen geluidshinder. De betrokken partijen, waaronder de Milieufederatie en het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, hebben hun bezwaren geuit over de adequaatheid van de geluidgrenswaarden en de handhaving daarvan. De uitspraak is een belangrijke stap in de beoordeling van de milieueffecten van circuitactiviteiten en de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag.

Uitspraak

201103239/1/T1/A4.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
2. de stichting Stichting geluidshinder Zandvoort, gevestigd te Zandvoort, en [appellant sub 2b], wonend te Zandvoort, (hierna tezamen en in enkelvoud: SGZ),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Circuit Park Zandvoort B.V. (hierna: ECPZ), gevestigd te Zandvoort,
4. de vereniging Milieufederatie Noord-Holland, gevestigd te Bergen,
en de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, (hierna tezamen en in enkelvoud: de Milieufederatie),
5. het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college van gs),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2011 heeft het college van gs op verzoek van SGZ met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de voorschriften die zijn verbonden aan de op grond van artikel 8.4, eerste lid, van deze wet aan ECPZ verleende vergunning van 12 september 1997, zoals gewijzigd bij besluiten van 9 november 2001 en 2 januari 2006 (hierna: de revisievergunning), gewijzigd en aangevuld. Dit besluit is op 11 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben het college van b&w van Zandvoort bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2011, SGZ bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2011, ECPZ bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2011, de Milieufederatie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2011, en het college van b&w van Bloemendaal bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2011, beroep ingesteld. ECPZ heeft haar beroep aangevuld bij brief van 12 april 2011.
Het college van gs heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. SGZ, ECPZ, de Milieufederatie en het college van b&w van Zandvoort hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
SGZ en het college van gs hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak 201102525/1/A4 ter zitting behandeld op 3 april 2012, waar het college van b&w van Zandvoort, vertegenwoordigd door J.A. Sandbergen, werkzaam bij de gemeente, SGZ, vertegenwoordigd door [appellant sub 2b], [gemachtigden], ECPZ, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. F. Onrust, advocaat te Amsterdam, de Milieufederatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], het college van b&w van Bloemendaal, vertegenwoordigd door drs. J.J. van den Boomgaard, werkzaam bij de gemeente, en het college van gs, vertegenwoordigd door mr. R.T. de Grunt, H.J. Janssen, M.J. van Cleeff en ing. J.M. van der Putte, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
2. Overwegingen
Bestuurlijke lus
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Overgangsrecht Wabo
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Bestreden besluit
2.3. Bij het bestreden besluit, voor zover hier van belang, is voorschrift 5.16 aan de revisievergunning verbonden. In voorschrift 5.16, onder a, zijn geluidgrenswaarden gesteld voor het zogenoemde 5-minuten-Leq. Dit 5-minuten-Leq mag volgens voorschrift 5.16, onder b, met uitzondering van 110 dagen per kalenderjaar, niet worden overschreden. Van het aantal overschrijdingsdagen van het 5-minuten-Leq moet volgens voorschrift 5.16, onder c, d, e en f, een registratie worden bijgehouden en deze moet op de website van ECPZ worden gepubliceerd. Voorts is bij het bestreden besluit, voor zover hier van belang, voorschrift 5.5 van de revisievergunning gewijzigd. In het gewijzigde voorschrift 5.5 zijn geluidgrenswaarden gesteld voor de in de revisievergunning aan de inrichting toegekende vijf dagen waarop bijzondere activiteiten mogen plaatsvinden, de zogenoemde UBO-dagen.
Intrekking beroepsgrond
2.4. SGZ heeft ter zitting de beroepsgrond dat een aantal bestuursorganen ten onrechte geen advies heeft uitgebracht, ingetrokken.
Toetsingskader
2.5. Artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat het bevoegd gezag de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, kan wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen kan aanbrengen of voorschriften aan een vergunning kan verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Het tweede lid bepaalt, voor zover hier van belang, dat een belanghebbende het bevoegd gezag kan verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.
Het derde lid, voor zover hier van belang, bepaalt dat met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van de beperkingen en voorschriften artikel 8.11 van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen kan worden verleend.
Het derde lid bepaalt dat in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepaling komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Bezwaren met betrekking tot de aard en strekking van het besluit
2.6. De Milieufederatie betoogt dat het college van gs ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de actualisatieplicht van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer.
2.6.1. Artikel 8.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat het bevoegd gezag regelmatig beziet of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische ontwikkelingen tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.
2.6.2. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 8.23 van de Wet milieubeheer. Het bevoegd gezag is niet gehouden in een besluit op grond van dit artikel toepassing te geven aan de actualisatieplicht van artikel 8.22. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat het college van gs zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsaanvraag van SGZ geen aanleiding geeft voor toepassing van dit artikel.
De beroepsgrond faalt.
2.7. SGZ betoogt dat het college van gs had moeten verlangen dat ECPZ een aanvraag om een nieuwe revisievergunning zou indienen. Hiertoe voert zij aan dat de bestaande revisievergunning dateert uit 1997, dat die revisievergunning meerdere malen is aangepast, dat aan de inrichting zeven extra UBO-dagen zijn toegekend en dat bij het bestreden besluit een nieuwe activiteit is vergund, namelijk grootschalige muziekevenementen.
2.7.1. Artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat het bevoegd gezag, indien een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, of artikel 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, voor het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan en voor de betrokken inrichting al een of meer vergunningen krachtens deze wet zijn verleend, uit eigen beweging of op verzoek, kan bepalen dat een vergunning moet worden aangevraagd voor die verandering en voor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting of onderdelen daarvan, waarmee die verandering samenhangt.
2.7.2. Deze procedure gaat over het besluit op het verzoek van SGZ om met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de revisievergunning van ECPZ te wijzigen. Het college van gs kan gelet op artikel 8.4 van de Wet Milieubeheer alleen de indiening van een revisievergunning verlangen, indien een veranderingsvergunning is aangevraagd als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van deze wet. In deze procedure is door ECPZ geen veranderingsvergunning aangevraagd. De vraag of het college van gs de indiening van een revisievergunning had moeten verlangen is daarom, gelet op artikel 8.4 van deze Wet milieubeheer, in deze procedure niet aan de orde.
De beroepsgrond faalt.
Beoordelingsystematiek geluidvoorschriften
2.8. SGZ voert in de blz. 10 tot en met 14 van haar beroepschrift aan dat, kort samengevat, voor de geluidvoorschriften dezelfde beoordelingssystematiek had moeten worden voorgeschreven als voor het TT-circuit in Assen.
Het college van gs heeft in het bestreden besluit gekozen voor een bepaalde beoordelingssystematiek van de geluidvoorschriften. Het enkele feit dat deze beoordelingsystematiek niet dezelfde is als voor het TT-circuit in Assen, maakt niet dat het college van gs daarmee buiten de grenzen van de hem toekomende beoordelingsvrijheid is getreden.
De beroepsgrond faalt.
Het 5-minuten-Leq
2.9. Voorschrift 5.16, voor zover hier van belang, luidt:
a. Het 5-minuten-Leq (LAeq, 5m) mag op meetpunt 1 in de onderstaande perioden de volgende waarden niet overschrijden:
85 dB(A) van 07:00 uur tot 19:00 uur;
80 dB(A) van 19:00 uur tot 23:00 uur.
b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op maximaal 110 dagen per kalenderjaar.
2.10. SGZ voert aan dat het college van gs ten onrechte niet heeft ingestemd met haar verzoek om grenswaarden te stellen voor de maximale geluidniveaus van raceauto's en motoren op reguliere dagen. Volgens haar biedt de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq geen adequate bescherming tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder.
2.10.1. Het college van gs stelt dat grenswaarden voor maximale geluidniveaus bedoeld zijn om schrikreacties te voorkomen vanwege kortstondige verhogingen van het geluidniveau. Dergelijke kortstondige verhogingen doen zich, volgens het college van gs, niet voor bij het geluid van raceauto's en motoren. Het gaat hier, volgens het college van gs, net zoals bij weg- en railverkeer om een min of meer gelijkmatig aanzwellend en wegstervend geluidniveau waardoor geen schrikreacties zullen worden veroorzaakt. Het college van gs stelt voorts dat uit een evaluatie van klachten naar voren is gekomen dat geluidhinder met name optreedt als gevolg van het zogenoemde volrijden op reguliere dagen. Dit volrijden houdt in dat gedurende korte tijd met luidruchtige sportwagens op het circuit wordt gereden om de nog niet gebruikte geluidruimte op te vullen. Door middel van grenswaarden voor het 5-minuten-Leq, een tussenvorm van het maximale geluidniveau en het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, kan de geluidhinder als gevolg van het volrijden in voldoende mate worden voorkomen, aldus het college van gs. SGZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten van het college van gs onjuist zijn.
2.10.2. SGZ heeft gelet op het betoog van het college van gs naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling voor het 5-minuten-Leq voldoende bescherming tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder biedt, en dat het in dit geval niet nodig is om, in aanvulling op de in voorschrift 5.2 van de revisievergunning reeds gestelde geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, en naast de grenswaarden voor het 5-minuten-Leq, ook grenswaarden voor maximale geluidniveaus aan de vergunning te verbinden.
2.11. ECPZ en het college van b&w van Zandvoort betogen dat door de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq de grondslag van de aanvraag om de revisievergunning is verlaten. Volgens hen verandert de aard van de bedrijfsvoering als gevolg van deze regeling zodanig dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk wordt. Ter ondersteuning van hun betoog voeren zij aan dat dit zich niet verdraagt met de zogenoemde A-status voor autosportaccommodaties die aan de inrichting op rijksniveau is toegekend. Voorts voeren zij aan dat het aantal uitzonderingsdagen onvoldoende is onderbouwd en onderzocht.
2.11.1. Het college van gs stelt zich op het standpunt dat de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq weliswaar ingrijpt in de vergunde bedrijfsvoering van ECPZ, maar dat de gevolgen van dit ingrijpen niet zodanig zijn dat het de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk maakt. Het college van gs stelt dat op basis van een analyse van de meetresultaten uit de jaren 2007 tot en met 2009 is gebleken dat er op 90 dagen per jaar een overschrijding was van het 5-minuten-Leq. Op circa 30 dagen per jaar was er volgens het college van gs bijna een overschrijding van het 5-minuten-Leq. Om deze reden is een marge gehanteerd, hetgeen heeft geresulteerd in 110 uitzonderingsdagen van het 5-minuten-Leq op jaarbasis, aldus het college van gs.
2.11.2. Uit artikel 8.1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer volgt dat bij toepassing van laatstgenoemd artikel de grondslag van de aanvraag om de onderliggende vergunning niet mag worden verlaten. Voorts mag de toepassing van dit artikel niet tot gevolg hebben dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk wordt. Dit zou neerkomen op een intrekking van de vergunning, waartoe artikel 8.23 niet de bevoegdheid geeft.
2.11.3. Door de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq ontstaat geen andere inrichting dan waarvoor de revisievergunning is verleend. Deze regeling leidt er dan ook niet toe dat de grondslag van de aanvraag, waarop de voor de inrichting verleende revisievergunning is gebaseerd, wordt verlaten. Het deskundigenbericht concludeert voorts op basis van verschillende notities en rapporten die in opdracht van ECPZ door Peutz B.V. zijn opgesteld dat het in voorschrift 5.16 toegekende aantal uitzonderingsdagen niet noodzakelijk hoeft te leiden tot een beperking van de activiteiten. In de door Peutz B.V. in opdracht van ECPZ opgestelde notitie van 30 november 2011 ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat als gevolg van de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq de grondslag van de aanvraag van de revisievergunning wordt verlaten, of dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk wordt. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het college van gs onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het aantal uitzonderingsdagen dan wel dat het dat aantal onvoldoende heeft gemotiveerd.
De beroepsgrond faalt.
2.12. ECPZ betoogt dat de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq een inbreuk maakt op de voor de inrichting geldende bestaande rechten.
2.12.1. De Afdeling stelt voorop dat bestaande rechten in de zin van artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer slechts gelden met betrekking tot eerder vergunde activiteiten en niet voor een in verband daarmee in een eerdere vergunning neergelegd beschermingsniveau. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het bevoegde gezag de rechten die een vergunninghouder aan de al eerder verleende vergunning ontleent ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kan wijzigen met toepassing van artikel 8.23 van deze wet. Toepassing van artikel 8.23 mag echter niet tot gevolg hebben dat de grondslag van de aanvraag om de onderliggende vergunning wordt verlaten dan wel dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk wordt. Zoals overwogen onder 2.11.3. bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq daartoe leidt. Een ongerechtvaardigde inbreuk op de rechten van ECPZ doet zich in zoverre dan ook niet voor.
De beroepsgrond faalt.
2.13. ECPZ betoogt dat de in voorschrift 5.16 opgenomen geluidgrenswaarden voor het 5-minuten-Leq een onaanvaardbare doorkruising inhouden van de voor de inrichting geldende zonegrenswaarden.
2.13.1. In voorschrift 5.2 van de revisievergunning zijn geluidgrenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. In aanvulling hierop heeft het college van gs bij het bestreden besluit in voorschrift 5.16 grenswaarden gesteld voor het 5-minuten-Leq. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2006, zaak nr.
200505054/1komt het bevoegd gezag in het kader van de toepassing van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer beoordelingsvrijheid toe om strengere geluidvoorschriften aan de vergunning te verbinden dan waartoe de zonegrenswaarden nopen. Deze beoordelingsvrijheid geldt ook voor het, zoals in dit geval, in het kader van de toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aan de vergunning verbinden van aanvullende geluidvoorschriften.
Zoals overwogen onder 2.10.1 stelt het college van gs, kort samengevat, dat in voorschrift 5.16 geluidgrenswaarden voor het 5-minuten-Leq zijn opgenomen om geluidhinder als gevolg van het volrijden te beperken. Er is geen grond voor het oordeel dat het college van gs met deze motivering buiten de grenzen van de aan hem toekomende beoordelingsvrijheid is getreden. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gs in aanvulling op de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet in redelijkheid grenswaarden voor het 5-minuten-Leq heeft kunnen opnemen.
De beroepsgrond faalt.
2.14. De Milieufederatie voert aan dat in voorschrift 5.16 ten onrechte 110 uitzonderingsdagen per jaar voor het 5-minuten-Leq zijn opgenomen.
2.14.1. Zoals hiervoor overwogen mag toepassing van 8.23 van de Wet milieubeheer niet als gevolg hebben dat de grondslag van de aanvraag om de onderliggende vergunning wordt verlaten dan wel dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk wordt. Dit in aanmerking genomen heeft het college van gs op basis van een analyse van de meetresultaten uit de jaren 2007 tot en met 2009 in voorschrift 5.16 bepaald dat het 5-minuten-Leq op 110 dagen per jaar mag worden overschreden. De Milieufederatie heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit aantal uitzonderingsdagen is gebaseerd op een onjuiste analyse. De Milieufederatie heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het college van gs zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met dit aantal uitzonderingsdagen een voldoende bescherming tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder kan worden geboden. Dat het college van gs een zekere marge bij het vaststellen van het aantal uitzonderingsdagen heeft gehanteerd leidt niet tot een ander oordeel.
De beroepsgrond faalt.
Beoordeling van tonaal geluid
2.15. Voorschrift 5.13 van de revisievergunning bepaalt dat geluidmetingen en berekeningen en de beoordeling van de resultaten moeten worden uitgevoerd volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01, uitgave 1981 (hierna: de Handleiding).
Op grond van paragraaf 2.2.4 van de Handleiding geldt als criterium dat het tonale karakter van het geluid "duidelijk hoorbaar" moet zijn nabij de ontvanger.
SGZ heeft in haar wijzigingsaanvraag verzocht om een andere methode voor de beoordeling van tonaal geluid, omdat het op grond van de Handleiding geldende criterium dat het tonale karakter "duidelijk hoorbaar" moet zijn volgens haar niet eerlijk, niet duidelijk en niet controleerbaar is.
2.15.1. SGZ en de Milieufederatie betogen dat het college van gs ten onrechte niet heeft besloten om een andere methode voor de beoordeling van tonaal geluid voor te schrijven. De Milieufederatie wijst erop dat het college van gs zelf te kennen heeft gegeven dat een representatieve meetmethode beschikbaar is waarmee het tonale karakter van geluid kan worden vastgesteld.
2.15.2. Het college van gs stelt dat de beoordeling van tonaal geluid, vanwege het subjectieve karakter van het op grond van de Handleiding geldende criterium, in ieder geval door twee provinciale inspecteurs plaatsvindt. Volgens het college van gs levert deze zogenoemde luistermethode in de praktijk weinig tot geen problemen op. SGZ en de Milieufederatie hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het college van gs stelt voorts dat het mede naar aanleiding van de wijzigingsaanvraag van SGZ onderzoek heeft laten uitvoeren naar een objectievere methode voor de beoordeling van tonaal geluid. Volgens het college van gs is uit dit onderzoek gebleken dat het meetprotocol CARS op basis van de standaard ISO 1996-2 geschikt lijkt, maar dat dit, in verband met het bijzondere karakter van racegeluid, nog nader moet worden uitgezocht. Ter zitting heeft het college van gs toegelicht dat de standaard ISO 1996-2 vanwege het bijzondere karakter van racegeluid moet worden aangepast, en de specifieke software die hiervoor is vereist nog niet voorhanden is. Deze meetmethode kon daarom nog niet worden voorgeschreven, aldus het college van gs.
De aangevoerde gronden geven geen aanleiding om dit standpunt onjuist te achten.
2.15.3. SGZ en de Milieufederatie hebben gelet op het betoog van het college van gs naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het op grond van de Handleiding geldende criterium voor de beoordeling van tonaal geluid volstaat, en dat het in dit geval niet nodig en ook nog niet mogelijk is om een andere methode voor te schrijven.
De beroepsgrond faalt.
Geluidhinder UBO-dagen: spraakverstaanbaarheid
2.16. SGZ betoogt dat de in het gewijzigde voorschrift 5.5 opgenomen geluidgrenswaarden voor de vijf UBO-dagen die in de revisievergunning aan de inrichting zijn toegekend, niet toereikend zijn om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen. Zij voert aan dat het college van gs er ten onrechte van uitgaat dat de zogenoemde spraakverstaanbaarheid in de woningen rondom de inrichting, vastgesteld met toepassing van het Preferred Speech Interference Level (hierna: PSIL), acceptabel is.
2.16.1. Het college van gs stelt dat de geluidhinder veroorzaakt op de vijf UBO-dagen aanvaardbaar is omdat binnen de woningen wordt voldaan aan het criterium van de spraakverstaanbaarheid. Het college van gs voert hiertoe aan dat tijdens de luidste race op de luidste UBO-dag in de woning met de hoogste geluidbelasting de spraakverstaanbaarheid is gegarandeerd op een afstand van circa drie meter tussen de gesprekspartners. Het college van gs voert voorts aan dat in voorschrift 5.5 grenswaarden gesteld zijn voor de geluidbelasting van de vijf UBO-dagen opdat binnenshuis de spraakverstaanbaarheid gewaarborgd blijft.
2.16.2. Artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder bepaalt dat in afwijking van artikel 1 in de Wet geluidhinder en de daarop berustende bepalingen bij bepaling van de geluidbelasting vanwege een industrieterrein buiten beschouwing wordt gelaten het geluid vanwege een internationaal racecircuit gedurende ten hoogste twaalf dagen per kalenderjaar.
2.16.3. Op grond van de Wet geluidhinder kunnen derhalve aan een internationaal circuit twaalf dagen vergund worden waarop bijzondere activiteiten mogen plaatsvinden waarvan de geluidbelasting niet getoetst hoeft te worden aan de vastgestelde zonegrenswaarde. Dit laat onverlet dat het college van gs in het kader van de toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van die geluidbelasting.
SGZ heeft niet beargumenteerd waarom het college van gs niet heeft mogen uitgaan van de spraakverstaanbaarheid in de woningen rondom de inrichting. Evenmin heeft zij gronden aangevoerd over de methode PSIL, of over het onderzoek naar de spraakverstaanbaarheid. Gelet hierop heeft SGZ niet aannemelijk gemaakt dat het college van gs zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de in voorschrift 5.5 gestelde geluidgrenswaarden voor de vijf UBO-dagen voor onaanvaardbare geluidhinder niet behoeft te worden gevreesd.
De beroepsgrond faalt.
Geluidhinder UBO-dagen: toeslag tonaal geluid
2.17. SGZ en het college van b&w van Bloemendaal kunnen zich niet verenigen met voorschrift 5.13, onder b, dat bij het bestreden besluit aan de revisievergunning is verbonden. Voorschrift 5.13, onder b, bepaalt, voor zover hier van belang, dat op UBO-dagen het vastgestelde equivalente geluidniveau niet wordt verhoogd met een toeslag voor tonaal geluid.
2.17.1. Het college van gs stelt dat de toeslag voor het mogelijke tonale karakter geen betekenis heeft bij het vaststellen van de spraakverstaanbaarheid binnenshuis. Het deskundigenbericht bevestigt dit standpunt. SGZ en het college van b&w van Bloemendaal hebben niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht in zoverre onjuist is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gs niet in redelijkheid heeft kunnen voorschrijven dat het vastgestelde equivalente geluidniveau op UBO-dagen niet wordt verhoogd met een toeslag voor tonaal geluid.
De beroepsgrond faalt.
Geluidbeperkende maatregelen
2.18. SGZ en de Milieufederatie voeren aan dat het college van gs ten onrechte heeft besloten om geen aanvullende geluidbeperkende maatregelen voor te schrijven. De Milieufederatie voert aan dat op grond van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer binnen de inrichting de beste beschikbare technieken moeten worden toegepast. Volgens haar kan de geluidbelasting vanwege de inrichting worden teruggebracht door het voorschrijven van geluiddempers.
2.18.1. Het college van gs stelt zich op het standpunt dat de in het kader van het in 1996 opgestelde saneringsprogramma voor de inrichting getroffen saneringsmaatregelen, waaronder de aanleg van een nieuw baantracé in combinatie met een groot aantal geluidwallen en geluidschermen, zijn aan te merken als de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken.
Ten aanzien van het voorschrijven van geluiddempers heeft het college van gs overwogen dat dempers vanwege de functie van het circuit te beperkend zijn. Daarbij wordt volgens het college van gs met de in voorschrift 5.16 opgenomen regeling inzake het 5-minuten-Leq indirect hetzelfde geluidreducerende effect bewerkstelligd.
2.18.2. In hetgeen de Milieufederatie en SGZ aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het van gs zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van geluiddempers niet kan worden beschouwd als de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken. Voor het overige is niet bestreden dat de beste beschikbare technieken worden toegepast. Het college van gs heeft in redelijkheid het voorschrijven van verdergaande voorzieningen achterwege kunnen laten.
De beroepsgrond faalt.
Meet- en controlesysteem
2.19. SGZ, de Milieufederatie en het college van b&w van Bloemendaal betogen dat het college van gs ten onrechte heeft afgezien van aanpassing van het in de revisievergunning neergelegde meet- en controlesysteem. Zij voeren aan dat dit systeem niet deugt, omdat hierin slechts één meetpunt is opgenomen en dit meetpunt geen representatief beeld geeft van de geluidbelasting vanwege de inrichting in de woonomgeving en het duingebied. Om deze reden had het college van gs volgens hen een uitbreiding van het aantal meetpunten in de woonomgeving en het duingebied moeten voorschrijven. SGZ voert daarbij aan dat het college ook een uitbreiding van het aantal meetpunten langs de circuitbaan had moeten voorschrijven, omdat het meetpunt niet wordt gepasseerd bij activiteiten waarbij slechts een deel van de circuitbaan wordt gebruikt.
2.19.1. Het college van gs vermeldt in de considerans van het bestreden besluit dat het bedoelde meetpunt (1) aan de baan is gelegen. Van het aldaar gemeten geluidniveau kan door middel van een vast overdrachtsgetal
(26 dB) het geluidniveau op de beoordelingspunten in de woonomgeving en het duingebied worden afgeleid. Op deze wijze is op adequate wijze te controleren of de gestelde geluidgrenswaarden in de woonomgeving en het duingebied al dan niet worden overschreden, aldus het college van gs.
2.19.2. Het deskundigenbericht vermeldt dat bij activiteiten waarbij het gehele circuit wordt gebruikt één meetpunt afdoende is om een voldoende betrouwbaar geluidniveau te bepalen. De Afdeling begrijpt het deskundigenbericht aldus dat met het meetpunt een voldoende betrouwbaar beeld wordt verkregen van de geluidbelasting op de beoordelingspunten in de woonomgeving en het duingebied. In hetgeen wordt aangevoerd met betrekking tot het overdrachtsgetal ziet de Afdeling geen aanleiding om in zoverre aan de juistheid van het deskundigenbericht te twijfelen. Het college van gs heeft in redelijkheid het voorschrijven van een uitbreiding van het aantal meetpunten in de woonomgeving en het duingebied achterwege kunnen laten.
De beroepsgrond van SGZ, de Milieufederatie en het college van b&w van Bloemendaal faalt in zoverre.
2.19.3. Het deskundigenbericht vermeldt echter ook dat het in de revisievergunning neergelegde meet- en controlesysteem niet meer bruikbaar is voor activiteiten waarbij slechts een deel van het circuit wordt gebruikt en de meetmast op het meetpunt niet wordt gepasseerd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien sprake is van offroad-activiteiten. Volgens het deskundigenbericht zou een extra meetpunt hiervoor een oplossing kunnen zijn.
In reactie op het deskundigenbericht stelt het college van gs dat de activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt zich dermate sporadisch voordoen dat een extra meetpunt waarvoor een apart overdrachtsgetal moet worden bepaald onnodig bezwarend is. Deze motivering is echter niet draagkrachtig, omdat uit deze motivering niet blijkt waarom voor die activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt geen extra meetpunt nodig is. Hierdoor is onvoldoende onderzocht of die activiteiten aanleiding hadden dienen te zijn om een extra meetpunt voor te schrijven.
De beroepsgrond van SGZ, de Milieufederatie en het college van b&w van Bloemendaal slaagt in zoverre.
2.20. SGZ betoogt dat het college van gs in het verleden ten onrechte van handhaving van de geluidvoorschriften heeft afgezien dan wel de geluidvoorschriften onvoldoende handhaaft.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en kan om die reden niet slagen.
Publicatieplicht
2.21. SGZ voert aan dat ten onrechte niet is voorgeschreven dat voor elke activiteit op het circuit de verwachte en achteraf geregistreerde geluidbelasting moet worden gepubliceerd.
2.21.1. Het college van gs stelt zich op het standpunt dat een generieke publicatieplicht zoals SGZ die voorstaat, gelet op de aan de revisievergunning verbonden voorschriften 5.10 en 5.11 en gelet op het bij het bestreden besluit aan de revisievergunning toegevoegde voorschrift 5.16, niet nodig en onredelijk bezwarend is voor ECPZ.
2.21.2. Voorschrift 5.10 bepaalt, voor zover hier van belang, dat de vergunninghouder uiterlijk tien dagen overeenkomstig de voorgeschreven berekeningswijze voor een evenement/of een UBO-dag ten genoegen van gedeputeerde staten dient aan te geven welk equivalent geluidsniveau zal optreden op meetpunt 1 en dat deze berekening tezelfdertijd op de internetsite van de circuitexploitante dient te worden gepubliceerd.
Voorschrift 5.11 bepaalt dat gedurende evenementen en/of UBO-dagen door of vanwege vergunninghoudster op meetpunt 1 geluidmetingen dienen te worden uitgevoerd en dat de resultaten van deze metingen binnen veertien dagen na beëindiging van het evenement en/of de UBO-dag dienen te worden gepubliceerd op de internetsite van de circuitexploitante.
Voorschrift 5.16, onder c, bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gebruik van een van de 110 uitzonderingsdagen voor het 5-minuten-Leq als bedoeld onder b, uiterlijk op de voorafgaande dag in het register als bedoeld onder d, op de internetsite van de circuitexploitante moet zijn gepubliceerd.
Voorschrift 5.16, onder d, bepaalt dat op de internetsite van de circuitexploitante een register moet zijn opgenomen, waarin het aantal dagen als bedoeld onder b, is vermeld waarop daadwerkelijk uit de meting is gevolgd dat het 5-minuten-Leq is overschreden.
Voorschrift 5.16, onder e, bepaalt dat een aangemelde dag als bedoeld onder c, binnen drie dagen na afloop hiervan in het register als bedoeld onder d moet zijn opgenomen. Hierop moet zijn vermeld of het 5-minuten-Leq is overschreden.
2.21.3. Gelet op de voorschriften 5.10, 5.11 en 5.16, onder c, d en e, is de Afdeling van oordeel dat het college van gs in redelijkheid het voorschrijven van een aanvullend publicatievoorschrift zoals SGZ die voorstaat achterwege heeft kunnen laten. Voor zover SGZ betoogt dat geen controle plaatsvindt op de naleving van die voorschriften overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en om die reden niet kan slagen.
De beroepsgrond faalt.
Milieubeleidsplan
2.22. Het college van b&w van Bloemendaal, SGZ en de Milieufederatie voeren aan dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met het Milieubeleidsplan 2009-2013 van de provincie Noord-Holland en dat het college van gs in strijd met artikel 8.8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, waarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag rekening houdt met het voor hem geldende milieubeleidsplan, heeft gehandeld. Hiertoe voeren zij aan dat in het Milieubeleidsplan als doelstelling is opgenomen om de geluidhinder van bestaande bronnen verder terug te dringen en hinder door nieuwe bronnen zoveel mogelijk te beperken.
2.22.1. Ter beperking van de geluidhinder van de inrichting heeft het college van gs bij het bestreden besluit, voor zover hier van belang, geluidgrenswaarden opgenomen voor het 5-minuten-Leq en bepaald dat voor het aantal dagen dat die geluidgrenswaarden mogen worden overschreden een registratie moet worden bijgehouden die op de website van ECPZ wordt gepubliceerd. Voorts heeft het college van gs bij het bestreden besluit, voor zover hier van belang, ter beperking van de geluidhinder vanwege de inrichting geluidgrenswaarden gesteld voor de eerder in de revisievergunning aan de inrichting toegekende vijf UBO-dagen. Gelet op een en ander bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de doelstelling van het Milieubeleidplan om de geluidhinder van bestaande bronnen verder terug te dringen. In hetgeen wordt aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college van gs in strijd met artikel 8.8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer heeft gehandeld.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
2.23. Zoals overwogen onder 2.19.3. heeft het college van gs niet deugdelijk gemotiveerd waarom het voor activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt niet nodig is om een extra meetpunt voor te schrijven. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.23.1. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Het college van gs dient daartoe nader te motiveren waarom het niet nodig is om een extra meetpunt voor te schrijven voor activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruikt wordt gemaakt dan wel, als een deugdelijke motivering niet mogelijk is, het bestreden besluit te wijzigen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en dient daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze mededeling te worden gedaan.
2.24. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op om binnen tien weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van rechtsoverweging 2.23. het besluit van 4 februari 2011, kenmerk 2011-2721, te herstellen door:
1. nader te motiveren waarom het niet nodig is een extra meetpunt voor te schrijven voor activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruikt wordt gemaakt, dan wel het besluit te wijzigen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en medegedeeld;
2. de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
584.