ECLI:NL:RVS:2012:BW6838

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203412/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende uitzetting

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De minister had eerder besluiten genomen waarbij verzoeken van vreemdelingen om uitzetting achterwege te blijven, waren afgewezen. De vreemdelingen hadden hiertegen bezwaar gemaakt, dat door de minister ongegrond was verklaard. De rechtbank had op 9 maart 2012 de besluiten van de minister vernietigd en de minister opgedragen om binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdelingen betoogden dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat de gemachtigde van de minister geen deugdelijke volmacht zou hebben. De voorzitter van de Raad van State oordeelde echter dat de senior-procesvertegenwoordiger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bevoegd was om het hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzitter concludeerde dat er geen bijzondere belangen waren die noodzaakten tot onmiddellijke uitvoering van de eerdere uitspraak van de rechtbank, voordat het hoger beroep was beslist.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen en bepaald dat de minister geen nieuwe besluiten hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van vreemdelingen in het kader van uitzettingsprocedures en de bevoegdheid van de minister om besluiten te nemen in dergelijke zaken.

Uitspraak

201203412/2/V1.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 maart 2012 in zaak nrs. 12/00067 en 12/00073 in de gedingen tussen:
(-) en (-)
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 11 februari 2009 en 28 september 2011 heeft de staatsecretaris van Justitie, respectievelijk de minister voor Immigratie en Asiel verzoeken van de vreemdelingen om met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat uitzetting achterwege blijft afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 21 december 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister binnen tien weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 april 2012, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdelingen betogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat – samengevat weergegeven – de beweerdelijk gemachtigde van de minister geen deugdelijke volmacht heeft om namens de minister rechtsmiddelen aan te wenden.
2.2. In dit geval heeft een senior-procesvertegenwoordiger van de Directie Procesvertegenwoordiging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst het hoger beroep namens de minister ingesteld, alsmede het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter bestaat geen grond voor het oordeel dat deze functionaris daartoe niet bevoegd was.
2.3. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
2.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter valt niet op voorhand uit te sluiten dat de uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Gelet hierop en nu de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdelingen geen blijk geeft van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel geen nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos
voorzitter w.g. Den Dulk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012
565-740.
Verzonden: 16 mei 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser