ECLI:NL:RVS:2012:BW6379

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107953/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Alblas" en omgevingsvergunning voor woningbouw in Waddinxveen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Alblas" door de raad van de gemeente Waddinxveen en de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 119 woningen en bijgebouwen. De raad heeft op 25 mei 2011 het bestemmingsplan vastgesteld, dat de bouw van maximaal 175 woningen mogelijk maakt. De omgevingsvergunning werd verleend op 19 april 2011, maar is later gewijzigd op 22 december 2011, waarbij het aantal woningen in een appartementencomplex werd verlaagd van 38 naar 35. Tegen deze besluiten hebben meerdere appellanten beroep ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de raad hen onvoldoende heeft betrokken bij de planvorming en dat de verkeersdruk en geluidsoverlast niet adequaat zijn beoordeeld.

De Raad van State heeft de beroepen ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft de zienswijzen van de appellanten zorgvuldig afgewogen en de verkeersveiligheid is gewaarborgd. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeken naar verkeersdruk en geluidsoverlast gebreken vertonen. De Afdeling concludeert dat de raad de belangen van de omwonenden voldoende heeft meegewogen en dat de besluiten rechtmatig zijn genomen.

Uitspraak

201107953/1/R4.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Waddinxveen,
2. [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Waddinxveen,
3. [appellant sub 3], wonend te Waddinxveen,
4. [appellant sub 4], wonend te Waddinxveen,
5. [appellant sub 5], wonend te Waddinxveen,
6. [appellant sub 6], wonend te Waddinxveen,
en
de raad van de gemeente Waddinxveen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Alblas" vastgesteld. Bij besluit van 19 april 2011 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor 119 woningen en bijgebouwen binnen het plangebied. Bij besluit van 10 november 2010 (hierna: het coördinatiebesluit) heeft de raad besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Tegen het besluit tot vaststelling van het plan hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben eveneens beroep aangetekend tegen het verlenen van de omgevingsvergunning.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 22 december 2011 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. Deze vergunning behelst een wijziging van de bij besluit van 19 april 2011 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, in die zin dat het in de omgevingsvergunning van 19 april 2011 voorziene appartementencomplex, voor zover van belang, met één bouwlaag minder en met 35 in plaats van 38 woningen wordt uitgevoerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2012, waar [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en bijgestaan door mr. E.R. Koster, [appellant sub 4], in persoon, [appellant sub 5], en [appellant sub 6], en de raad en het college vertegenwoordigd door D. Koppenaal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende A], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
Crisis- en herstelwet
2.1. [appellant sub 5] bestrijdt dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is.
2.1.1. Bij besluit van 10 november 2010 heeft de raad besloten toepassing te geven aan artikel 3.30, eerste lid, van de Wro voor de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "Alblas" voor het realiseren van maximaal 175 woningen en bijbehorende wegen, groen, water en andere bij- en toebehoren op deze locatie, het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor 119 woningen met bijbehorende gebouwen in het plangebied en het besluit tot het vaststellen van hogere waarden ten behoeve van de realisering van de woningen in het plangebied.
2.1.2. In artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het nemen van het coördinatiebesluit, is bepaald dat bij besluit van de raad gevallen of categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten.
2.1.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, bij de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
2.1.4. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van 175 woningen. De ontwikkeling en verwezenlijking van 175 woningen die door het plan mogelijk wordt gemaakt, valt binnen categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Chw, zodat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan. Gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die nodig zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het ruimtelijke project dat is opgenomen in bijlage I bij de wet. Hieruit volgt dat de Chw ook op de andere in het coördinatiebesluit opgenomen besluiten van toepassing is. Het betoog van [appellant sub 5] faalt derhalve.
Het plan
2.1.5. Het plan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor een woonwijk met 175 woningen op het terrein van de voormalige houthandel Alblas, gelegen tussen de Zuidkade, Alpherwetering, Molenring en de Heemraadweg te Waddinxveen.
Procedureel
2.2. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de raad hen te weinig bij de planvorming heeft betrokken en dat onzorgvuldig is omgegaan met de zienswijzen en deze niet of onvoldoende zijn beantwoord.
2.2.1. De raad stelt dat naast de wettelijk verplichte voorbereidingsprocedure onverplicht nog extra gelegenheid tot inspraak en overleg is geboden. De zienswijzen en inspraakreacties zijn volgens de raad zorgvuldig afgewogen en bij de planvorming betrokken.
2.2.2. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en in het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Daargelaten of daar sprake van is, heeft het schenden van een inspraakverplichting daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.2.3. De Wro noch de Awb verzet zich er tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
Woningaantal
2.3. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met het aantal woningen dat door het plan mogelijk wordt gemaakt. Hij voert aan dat het voorziene aantal woningen alleen is gebaseerd op winstmaximalisatie en niet op een aantoonbare woningbehoefte. [appellant sub 4] verwijst in dit verband naar krantenartikelen waarin wordt vermeld dat de bouwproductie binnen het Groene Hart moet worden verminderd. Tevens verwijst [appellant sub 4] naar de Woonvisie 2011-2020 van de Provincie Zuid-Holland, die volgens hem vermeldt dat er te veel bouwplannen zijn in verhouding tot de woningbehoefte.
2.3.1. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De raad heeft het provinciaal beleid in de besluitvorming betrokken, hetgeen reeds volgt uit het feit dat overleg is gevoerd met het provinciaal bestuur en het provinciaal bestuur geen opmerkingen heeft gemaakt ten aanzien van het woningaantal.
Overigens is in de Woonvisie 2011-2020 geen concrete beperking voor de woningbouw in de bebouwde kom van Waddinxveen opgenomen.
2.3.2. Wel is de locatie "Alblas" in de gemeentelijke Structuurvisie Waddinxveen 2030 aangemerkt als een locatie om een herstructurering naar woningbouw te realiseren. In de structuurvisie staat dat behoefte is aan woningbouw voor de autonome groei van de bevolking van Waddinxveen en om de regionale opvangtaak te vervullen.
Daarnaast stelt de raad dat de vraag naar woningen uit het duurdere segment, waar het onderhavige plan in voorziet, naar verwachting hoog zal blijven in Waddinxveen.
[appellant sub 4] heeft, met de enkele verwijzing naar krantenartikelen, niet aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het provinciaal beleid niet in de weg staat aan het in het plan opgenomen aantal woningen.
Het betoog faalt.
Verkeer
2.4. [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] vrezen voor een aanmerkelijke verhoging van de parkeer- en verkeersdruk als gevolg van de realisering van de woningen die mogelijk worden gemaakt in het plan.
De Molenring en de Overtoom zijn volgens hen niet geschikt voor een toename van verkeersbewegingen. [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] betogen dat door de toename en de ontsluiting verkeersonveilige situaties ontstaan.
2.4.1. De raad stelt dat uit de in opdracht van de raad opgestelde onderzoeken blijkt dat de huidige wegen de extra verkeersdruk ruimschoots kunnen verwerken. Gelet op het straatprofiel, de capaciteit van de wegen en het verwachte aantal verkeersbewegingen is de verkeersveiligheid volgens de raad niet in het geding.
2.4.2. De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het door Advin opgestelde rapport Verkeerskundig onderzoek bouwplan "Alblas" van 26 mei 2010 (hierna: het verkeersrapport) en aanvullend onderzoek van 12 november 2011. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op de realisatie van 180 woningen.
Uit het verkeersrapport blijkt dat het plan voldoet aan de parkeernormen uit de Aanbeveling Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 (hierna: de ASVV 2004) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw (hierna: het CROW).
2.4.3. Volgens het aanvullend onderzoek zal het plan volgens berekeningen met specifieke kengetallen voor de locatie leiden tot een toename van 504 verkeersbewegingen per etmaal en op grond van berekening met kengetallen voor het gemiddelde in de gemeente Waddinxveen tot een toename van 1150 verkeersbewegingen per etmaal. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de publicatie 256, Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden - vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer van CROW.
Uitgaande van een maximale toename van 1150 verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen zullen volgens het aanvullend onderzoek 390 verkeersbewegingen over de ontsluiting op de Zuidkade plaatsvinden en 760 verkeersbewegingen over de ontsluitingen op de Molenring. De verwachte toename van 760 verkeersbewegingen over de ontsluiting op de Molenring is verder op te delen in een toename van 319 verkeersbewegingen over de Molenring en een toename van 441 verkeersbewegingen over de Overtoom.
De huidige intensiteit voor de Molenring is volgens verkeerstellingen op een werkdag gemiddeld 736 verkeersbewegingen per etmaal en voor de Overtoom 1031 verkeersbewegingen per etmaal. De verwachte verkeersintensiteit na realisatie van het plan is op de Molenring 1055 verkeersbewegingen per etmaal en op de Overtoom 1472 verkeersbewegingen per etmaal.
Erftoegangswegen als de Molenring en de Overtoom kunnen volgens het verkeersrapport een maximale intensiteit van 3.000 tot 4.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken.
Volgens het verkeersrapport en het aanvullende onderzoek past het autoverkeer als gevolg van de realisatie van het plan binnen de bestaande infrastructuur en bestaande verkeersstromen.
2.4.4. De maximaal te verwachten verkeersintensiteit is minder groot dan de maximale capaciteit van de Molenring en de Overtoom van 3.000 tot 4.000 motorvoertuigen per etmaal.
[appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben de conclusies van het verkeersrapport en het aanvullend onderzoek niet onderbouwd bestreden. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat de verrichte onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wegen geschikt zijn voor de verkeerstoename als gevolg van het plan en dat de verkeersveiligheid gewaarborgd is.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat voorafgaand aan de realisering van de woningen een verkeersvisie zou moeten worden opgesteld en niet, zoals de raad het college in de door de raad aangenomen motie heeft opgedragen, zes maanden na realisering van het plan.
2.5.1. De raad stelt dat de verkeersstructuur na voltooiing van de wegenstructuur nog niet vastligt. De verkeersvisie dient om mogelijke problemen die ontstaan na ingebruikname met de omwonenden op te lossen.
2.5.2. De motie waar [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] naar verwijzen strekt er toe om zes maanden na ingebruikname van de woningen in samenspraak met de bewoners een verkeersvisie op te stellen voor de omliggende Oostpolderwijk.
2.5.3. Mede gelet op het voorafgaand aan de vaststelling van het plan reeds opgestelde verkeersrapport heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in de motie bedoelde verkeersvisie, gezien de doelstelling daarvan, niet voorafgaand aan de vaststelling van het plan behoefde te worden opgesteld.
Het betoog faalt.
Zuidwestelijke ontsluiting op Molenring
2.6. [appellanten sub 1] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "ontsluiting" aan de westzijde van het plangebied ter hoogte van de woning aan de [locatie 1].
[appellanten sub 1] vrezen dat deze ontsluiting tot lichtoverlast zal leiden.
2.6.1. De raad stelt dat de ontsluiting ter vermindering van de lichtinval niet tegenover woningen is voorzien.
2.6.2. Het plangebied wordt aan de zijde van de Molenring begrensd door een strook met de bestemming "Water". Binnen de bestemming "Water" is ter hoogte van de afslag van de Molenring langs [locatie 1] een bestemmingsvlak met de aanduiding "ontsluiting" opgenomen. Dit bestemmingsvlak maakt een brug of duiker voor de ontsluiting van het westelijke gedeelte van het plangebied mogelijk.
2.6.3. Voor zover [appellanten sub 1] betogen dat de weg en de ontsluiting in het plangebied in afwijking van de verbeelding wel tegenover zijn woning worden aangelegd, overweegt de Afdeling dat het plan dat thans ter beoordeling voorligt geen ontsluiting en geen weg tegenover [locatie 1] mogelijk maakt.
De feitelijke aanleg van de weg binnen het plangebied kan in deze procedure niet aan de orde komen. Voor zover deze weg in afwijking van het plan wordt aangelegd, kunnen [appellanten sub 1] het college verzoeken hiertegen handhavend op te treden.
2.6.4. Nu de te ontsluiten weg en de ontsluiting niet tegenover de woning van [appellanten sub 1] is voorzien, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor zover er nog sprake is van overlast door lichtinval in de woning van [appellanten sub 1], deze niet zodanig is dat hieraan een groter gewicht had moeten worden toegekend dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.7. [appellanten sub 1] vrezen voorts geluidsoverlast vanwege de ontsluiting ter hoogte van de [locatie 1].
2.7.1. De raad verwijst naar het onderzoek dat hij heeft laten verrichten naar de toename van geluidbelasting op de bestaande bebouwing als gevolg van het plan. De raad stelt dat het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
2.7.2. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) heeft een weg een zone. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, geldt het eerste lid niet met betrekking tot wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, onder a, van de Wgh voor zover hier van belang, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken.
2.7.2.1. Voor het plangebied geldt een snelheidsbeperking van 30 kilometer per uur. Uit artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 77, eerste lid, onder a, van de Wgh volgt dat deze weg geen zone heeft en dat daarom geen geluidonderzoek is voorgeschreven. Niettemin kan het in het kader van een goede ruimtelijke ordening geboden zijn om geluidonderzoek te verrichten.
2.7.2.2. In de notitie "Wegverkeerslawaai in de bestaande situatie" van Van Kooten akoestisch advies van 27 december 2010 is het onderzoek weergegeven dat is verricht naar de geluidbelasting op de bestaande woningen als gevolg van het plan.
2.7.2.3. Ingevolge artikel 110d wordt, voor zover hier van belang, ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven:
a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en
b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.
Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006).
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven standaardrekenmethode II.
2.7.2.4. De metingen ten behoeve van het onderzoek zijn verricht volgens de standaardrekenmethode II uit de RMV 2006.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale toename vanwege de nieuwbouw 1,6 dB bedraagt. Op het meetpunt ter hoogte van de woning Molenring 111 is een toename van de geluidbelasting berekend van 51,0 dB naar 51,9 dB op 1,5 meter boven het maaiveld en van 51,2 dB naar 52,0 dB op 4,5 meter boven het maaiveld. Molenring 111 en [locatie 1] liggen aan weerzijden van een vertakking van de Molenring op een vergelijkbare afstand van de ontsluiting en het plangebied.
Volgens de notitie is de berekende geluidbelasting voor een woonomgeving acceptabel. In de notitie wordt ter onderbouwing verwezen naar de Wet geluidhinder waarin in artikel 83, derde lid, aanhef en onder a is bepaald dat bij nieuwe wegen een geluidbelasting tot 63 dB op bestaande woningen kan worden vastgesteld.
2.7.3. [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onjuistheden bevat.
Er bestaat gelet op het akoestisch rapport en de geringe maximale toename van de geluidbelasting op de woning van [appellanten sub 1] geen grond voor het oordeel dat de eventuele overlast als gevolg van het plan zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Noordwestelijke ontsluiting op Molenring
2.8. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "ontsluiting" aan de westzijde van het plangebied ter hoogte van de woning Molenring 1 van [appellant sub 5] en de woning Molenring 3 van [appellant sub 2] en schuin achter de woning Overtoom 24 van [appellant sub 3].
[appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen dat een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat door de inrichting van de ontsluiting over het tegenover Molenring 3 en naast Overtoom 24 gelegen parkeerterrein.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen een alternatieve aansluiting op de Molenring voor die volgens hen minder overlast veroorzaakt.
2.8.1. De raad stelt dat voor deze ontsluiting is gekozen omdat dan optimaal gebruik gemaakt kan worden van de bestaande infrastructuur, waarbij zowel de bestaande parkeerplaatsen als het bestaande trafohuisje gehandhaafd kunnen blijven. De reeds bestaande weg tussen de parkeerplaatsen zal worden doorgetrokken naar de ontsluiting en de ontsluiting zal voor éénrichtingsverkeer vanaf de Molenring worden ingericht. De locatie van de ontsluiting is mede bepaald door stedenbouwkundige, planeconomische en markttechnische motieven. Volgens de raad blijkt uit het verkeerskundig onderzoek dat de verkeersafwikkeling niet tot problemen zal leiden.
2.8.2. Het plangebied wordt aan de zijde van de Molenring begrensd door een strook met de bestemming "Water". Binnen de bestemming "Water" is ter hoogte van het tegenover de Molenring 3 gelegen parkeerterrein een bestemmingsvlak met de aanduiding "ontsluiting" opgenomen. Dit bestemmingsvlak maakt de ontsluiting van de binnen het plangebied mogelijk gemaakte weg over het water mogelijk.
2.8.3. De parkeerplaats en de weg waar de ontsluiting op aangesloten wordt, liggen buiten het plangebied. De inrichting van het parkeerterrein kan reeds daarom niet in deze procedure aan de orde komen.
Wat betreft de locatie van de ontsluiting ziet de Afdeling, mede gelet op de conclusies uit het verkeersrapport, zoals vermeld onder 2.4.3, de reeds bestaande infrastructuur en de inrichting voor éénrichtingsverkeer, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen de ontsluiting ter hoogte van de parkeerplaats mogelijk te maken.
2.9. [appellant sub 2] en [appellant sub 5] stellen voorts dat door de locatie van de noordwestelijke ontsluiting en door de weg in het plangebied overlast ontstaat door de lichtinval in de woning van de koplampen van auto's.
2.9.1. De raad stelt dat de overlast door lichtinval van koplampen op de Molenring wordt beperkt doordat de noordwestelijke ontsluiting wordt ingericht als éénrichtingsweg voor gemotoriseerd verkeer zodat gemotoriseerd verkeer de nieuwe wijk niet over deze ontsluiting zal kunnen verlaten. Deze maatregel zal in een verkeersbesluit worden vastgelegd.
2.9.2. Gelet op de inrichting voor éénrichtingsverkeer zal geen lichtinval van de koplampen van auto's vanaf de ontsluiting plaatsvinden. Voor zover sprake is van hinder door lichtinval in de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] vanwege verkeer dat zich binnen het plangebied bevindt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet zodanig is dat hieraan een groter gewicht had moeten worden toegekend dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Stedenbouwkundige inrichting
2.10. [appellanten sub 1] vrezen voor aantasting van het gezicht van de Molenring en waardedaling van hun huis.
[appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen"en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-gestapeld 2" en de maatvoeringsaanduiding "maximale bouwhoogte 13 m" wat betreft het bestemmingsvlak in de Zuidwesthoek van het plangebied.
Zij betogen dat het door dit plandeel mogelijke gemaakte appartementengebouw niet passend is binnen de omgeving. Zij stellen dat het appartementengebouw overlast en schade door waardevermindering veroorzaakt.
2.10.1. De raad stelt dat het plan een kwaliteitsverbetering oplevert ten opzichte van de situatie waarin het bedrijf Alblas op de locatie gevestigd was. De raad wijst op de mogelijkheid in het voorheen geldende plan om bedrijfsbebouwing tot 75% van de oppervlakte met een maximum goothoogte van 10 meter op te richten. Tevens wijst de raad op de mogelijkheid in het voorheen geldende plan om door middel van een wijzigingsbevoegdheid 165 woningen te bouwen.
De raad stelt dat voor de locatie van de gestapelde bouw in de zuidwesthoek is gekozen uit stedenbouwkundige motieven.
De raad acht de door het plan mogelijk gemaakte functiewijziging wenselijk en acht het belang van de herstructurering groter dan het individuele belang van omwonenden.
2.10.2. Het plangebied wordt aan de westzijde gescheiden van de Molenring en de Overtoom door water. Het westelijk gedeelte van het plangebied wordt door de onder 2.6.2 en 2.8.2 omschreven ontsluitingen ontsloten. Het door [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] bestreden plandeel ligt in de zuidwesthoek van het plangebied. Aan de overzijde van het water ligt de Molenring aan de westzijde en aan de zuidzijde de Heemraadweg. Het plandeel maakt gestapelde bouw met een bouwhoogte van 13 meter mogelijk.
De woning van [appellant sub 4] ligt ter hoogte van het appartementengebouw aan de Molenring op een afstand van 30 meter. De woningen van [appellant sub 6] en [appellant sub 5] liggen op een afstand van 104 meter en 86 meter van het desbetreffende deel van het plangebied.
Het aanzicht van het plangebied vanaf de Molenring wordt noordelijk van het plangebied bepaald door een bestemmingsvlak met de bestemming "Woongebied" met twee haaks op de Molenring gelegen bouwvlakken die woningen met een goothoogte van 7 meter en een bouwhoogte van 13 meter mogelijk maken.
2.10.3. Het plan is gebaseerd op een stedenbouwkundige visie. Deze visie gaat uit van een wijk in twee gedeelten, een hoger gelegen deel aan de Gouwe en het lagergelegen gedeelte aan de zijde van de Molenring.
In het lagergelegen gedeelte zijn aan de noord- en aan de zuidkant oost-west georiënteerde woningen gelegen aan een autoluw of autovrij erf. In het centraal gelegen deel zijn de woningen noord-zuid gelegen. Dwars over het westelijk deel is een groenstrook gelegen waarin speelvoorzieningen zijn opgenomen. De bebouwing bestaat met uitzondering van het appartementengebouw uit twee lagen met een kap. De raad stelt dat de inrichting met korte bouwblokken een architectonisch fraaie uitstraling heeft. De raad wil niet alle hoogbouw aan de oostkant van het plangebied concentreren. De locatie aan de zuidwesthoek markeert volgens de raad op een stedenbouwkundig fraaie wijze de nieuwe wijk. Daarbij is de gestapelde bebouwing zo gesitueerd dat met name de voorzijden en kopse kanten van de bestaande bebouwing gericht zijn op de gestapelde bebouwing en andersom.
2.10.4. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd, mede gelet op de reeds onder het voorheen geldende plan bestaande mogelijkheden voor bebouwing op de locatie, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de stedenbouwkundige invulling van het plan heeft kunnen komen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellanten sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
Speelvoorzieningen
2.11. [appellant sub 4] betoogt dat de behoefte aan sport- en spelvoorzieningen als gevolg van het plan worden afgewenteld op de omgeving. Hij stelt dat voor jongeren van twaalf jaar en ouder elke extra voorziening ontbreekt.
2.11.1. De raad stelt dat met de projectontwikkelaar is afgesproken dat ten minste één afgebakende kinderspeelplaats voor kinderen van 0-5 jaar wordt gerealiseerd. Ook is er in de groenstrook voorzien in een speelplaats voor kinderen van 0-12 jaar. De speelruimte binnen het plangebied is volgens de raad in overeenstemming met het door de raad vastgestelde speelruimteplan. De jeugd boven de 12 jaar is volgens de raad mobieler en kan op grotere afstand van huis spelen.
2.11.2. In het speelruimteplan van de gemeente zijn normen opgenomen ten aanzien van de formele speelruimte. Voor de jeugd van 12-18 jaar wordt voor de afstand van de speelruimte tot de woning een norm van meer dan 1.000 meter gehanteerd. De norm voor het aantal minuten lopen tot de speelruimte is 15 minuten. Het verzorgingsgebied is 300 hectare. Ter zitting is toegelicht dat aan de Overtoom een speelplek voor de jeugd van 12 jaar en ouder beschikbaar is. Deze speelplek ligt op minder dan 1.000 meter van de woningen die het plan mogelijk maakt.
2.11.3. De raad heeft zich gelet op de reeds aanwezige speelplekken in de omgeving en de afspraken over nog aan te leggen speelplekken in het plangebied, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldaan wordt aan het beleid van de raad ten aanzien van beschikbare speelruimte, zodat hij hierin geen aanleiding behoefde te zien het plan anders vast te stellen dan hij heeft gedaan.
Conclusie ten aanzien van het plan
2.12. In hetgeen [appellanten sub 1], [belanghebbende B], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
Omgevingsvergunning
Algemeen
2.13. De omgevingsvergunning van 19 april 2011 voor de activiteit bouwen is verleend voor 119 woningen en bijbehorende gebouwen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Alblas". Het betreft 81 grondgebonden woningen en een appartementencomplex met 38 woningen.
2.14. Bij besluit van 22 december 2011 (hierna: de gewijzigde omgevingsvergunning) heeft het college opnieuw een omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning behelst een wijziging van de bij besluit van 19 april 2011 verleende omgevingsvergunning, in die zin dat het in de omgevingsvergunning van 19 april 2011 voorziene appartementencomplex, voor zover van belang, met één bouwlaag minder en met 35 in plaats van 38 woningen wordt uitgevoerd. De omgevingsvergunning van 19 april 2011 voor de 81 grondgebonden woningen blijft ongewijzigd.
2.14.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge het tweede lid doet het bestuursorgaan dat overgaat tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit, daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, het bezwaar of beroep geacht mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.14.2. Het besluit van 22 december 2011 brengt ten opzichte van het bouwplan dat bij besluit van 19 april 2011 is vergund, ondergeschikte wijzigingen aan, terwijl de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan enigszins vermindert. Gelet op artikel 6:18, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6], nu het besluit van 22 december 2011 niet geheel aan hun beroepen tegemoet komt, geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit.
2.15. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de activiteit bouwen, geweigerd indien die in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, voor zover thans van belang, wordt in gevallen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
Aantal woningen
2.16. [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de omgevingsvergunning ten onrechte voor 119 woningen is verleend. Volgens hen zou deze voor ten hoogste 114 woningen moeten worden verleend omdat in de toelichting bij een amendement op het plan strekkende tot een verlaging van het maximaal aantal woningen van 180 naar 175 staat dat het college de verlaging in de eerste fase van de realisering van het plan zou moeten zoeken. Dezelfde opdracht is ook in een door de raad aangenomen motie opgenomen. Het bouwplan ziet op deze eerste fase. [appellant sub 5] betoogt dat vijf grondgebonden woningen minder zouden moeten worden vergund.
[appellant sub 5] betoogt dat ook de gewijzigde vergunning niet aan de motie en het amendement voldoet omdat de vermindering van het aantal woningen niet in de laagbouw is gerealiseerd.
2.16.1. Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor wonen tot maximaal 175 woningen, waarvan maximaal 15 patiowoningen.
2.16.2. De omgevingsvergunning is verleend voor 119 woningen. Na de wijziging van de omgevingsvergunning zijn 116 woningen toegestaan. Het plan staat 175 woningen toe. In zoverre zijn de vergunning en de gewijzigde vergunning niet in strijd met het bestemmingsplan. De motie en de toelichting op het amendement, maken geen deel uit van het bestemmingsplan, zodat het college daarin terecht geen aanleiding heeft gevonden de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het betoog faalt.
Garages
2.17. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van twee garages in de noordwesthoek van het plangebied die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De locatie ligt, gescheiden door een watergang, schuin achter de woning van [appellant sub 6].
[appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat geen bouwvlak in het plan is opgenomen op deze locatie en de regeling voor bijgebouwen niet van toepassing kan zijn omdat niet voldaan wordt aan het vereiste uit artikel 6.2.2, onder a, van de planregels dat bijgebouwen op minimaal drie meter achter de voorgevel zijn toegestaan. Zij stellen dat de garages vóór de voorgevel zijn geprojecteerd.
2.17.1. Het college heeft ter zitting erkend dat de garages niet achter de voorgevelrooilijn staan en dus niet wordt voldaan aan het bestemmingsplan.
2.17.2. Nu niet in geschil is dat het bouwplan, voor zover het ziet op de twee garages, in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college niet onderkend dat het in zoverre in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 6.2.2, onder a, van de planregels, omgevingsvergunning heeft verleend. Hieruit volgt dat het college, gelet op artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of het bereid is om in afwijking van het bestemmingsplan en met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo, omgevingsvergunning te verlenen voor de garages. Het betoog slaagt.
Conclusie ten aanzien van de omgevingsvergunningen
2.18. De beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 19 april 2011 zijn gegrond, voor zover in dit besluit omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van twee garages zoals weergegeven in de noordwesthoek van de bij het besluit van 19 april 2011 behorende tekening met nr. TO-6.01 en op de tekening met nr. TO-8.01.
Nu het beroep, voor zover het gegrond is, zich beperkt tot de twee garages en dit onderdeel van het bouwplan zowel in functioneel als in bouwkundig opzicht geen enkele samenhang heeft met de andere onderdelen van het bouwplan en het onderdeel van het bouwplan dat ziet op de garages los van de andere onderdelen van het bouwplan kan worden beoordeeld, wordt het besluit van 19 april 2011 uitsluitend vernietigd voor zover daarbij omgevingsvergunning is verleend voor de twee hiervoor genoemde garages.
Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag voor zover deze ziet op de twee garages.
2.19. Het beroep van [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 19 april 2011 is, voor zover het gericht is tegen het aantal vergunde grondgebonden woningen, ongegrond.
2.20. De beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 22 december 2011 zijn ongegrond.
2.21. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling nog het volgende. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr.
201107073/2/R3) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. In dit geval acht de Afdeling het niet nodig om bij de voorbereiding van het nieuwe besluit de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen.
Proceskosten
2.22. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] niet gebleken.
2.23. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 2 B], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Alblas" van 25 mei 2011 ongegrond;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 19 april 2011 ongegrond;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 19 april 2011 gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van de gemeente Waddinxveen van 19 april 2011, kenmerk 20100218, voor zover in dit besluit een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van twee garages, zoals weergegeven in de noordwesthoek op de bij het besluit van 19 april 2011 behorende tekening met nr. TO-6.01 en op de tekening met nr. TO-8.01;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 19 april 2011 voor het overige ongegrond;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 22 december 2011 ongegrond;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Waddinxveen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 5] en van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 6] vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012
375-725.