ECLI:NL:RVS:2012:BW6367

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106247/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag en de vereisten voor een schriftelijke overeenkomst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het besluit van de Belastingdienst om het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 te wijzigen en vast te stellen op nihil, werd vernietigd. De Belastingdienst had eerder, op 30 september 2009, het voorschot kinderopvangtoeslag voor [appellant] gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] recht had op een voorschot kinderopvangtoeslag vanaf de datum van zijn aanvraag op 26 april 2008. De Belastingdienst had het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 30 augustus 2010 ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 mei 2012 de overwegingen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de gastouderopvang vanaf 6 februari 2008 op basis van een schriftelijke overeenkomst had plaatsgevonden. De Raad benadrukte dat er geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat zonder een overeenkomst die voldoet aan de eisen van de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Raad concludeerde dat het gebrek in de overeenkomst niet kon worden hersteld door een verklaring achteraf van de houder van het gastouderbureau.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte schriftelijke overeenkomst voor het recht op kinderopvangtoeslag en de strikte eisen die de wet hieraan stelt.

Uitspraak

201106247/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alphen aan den Rijn,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 april 2011 in zaken nrs. 10/7070 en 10/7071 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 gewijzigd en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 30 augustus 2010, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2011, verzonden op 27 april 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 augustus 2010, voor zover betrekking hebbend op het voorschot kinderopvangtoeslag 2008, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2011.
Nadat partijen bij brieven van 17 januari 2012 en 18 november 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. De rechtbank heeft het besluit van 30 augustus 2010, voor zover hier van belang, vernietigd, omdat [appellant] naar het oordeel van de rechtbank met ingang van de datum waarop hij de aanvraag kinderopvangtoeslag heeft ingediend, te weten 26 april 2008, aanspraak kan maken op een voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2008.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gastouderopvang reeds vanaf 6 februari 2008 geschiedde op basis van een met de houder van een geregistreerd gastouderbureau gesloten schriftelijke overeenkomst. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan een oordeel over zijn stelling dat de Belastingdienst heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Mede gelet op artikel 18, eerste lid, van de Awir dient degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dit aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aan te tonen. Nu in de overgelegde overeenkomst de datum van ondertekening ontbreekt, staat niet vast dat de kinderopvang op basis van deze overeenkomst heeft plaatsgevonden en kan deze overeenkomst niet als bewijs voor kinderopvang dienen. De elementen die een overeenkomst ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling moet bevatten, zien op de inhoud van de overeenkomst, en doen daarom niet af aan het voorgaande. Anders dan [appellant] betoogt kan het gebrek in de overeenkomst niet door een verklaring achteraf van de houder worden geheeld. De aard van het gebrek verzet zich hiertegen. Dat de constatering van bedoeld gebrek eerst plaatsvindt in de uitspraak van de rechtbank, brengt niet mee dat wordt gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012
17.