201113211/1/R2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Harskamp, gemeente Ede,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2011, kenmerk 2011/60, heeft de raad het bestemmingsplan "Harskamp" vastgesteld.
[appellant] heeft bij een door de raad op 26 november 2011 ontvangen beroepschrift beroep ingesteld. De raad heeft dit beroep ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door T.M. Driever, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. [appellant] komt onder meer in beroep tegen de vaststelling van het plan voor zover dit betrekking heeft op de aanduiding "twee-aaneen" voor het perceel Harderwijkerweg 13. De afstand van dit planonderdeel tot de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 158 meter. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op het betrokken planonderdeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant] bestreden planonderdeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om in zoverre een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij de vaststelling van voornoemd planonderdeel als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kan instellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen de vaststelling van de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel Harderwijkerweg 11, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep inhoudelijk
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de gewijzigde vaststelling van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel Harderwijkerweg 11. Hiertoe voert hij aan dat de verhoging van de maximaal toegestane goothoogte van de bedrijfswoning naar 6 meter, gezien de afstand tot zijn perceel, leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in het bijzonder wat betreft zijn privacy. Tevens stelt hij dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de conserverende doelstelling van het plan.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gezien de afstand van de in het plan voorziene bedrijfswoning tot de woning van [appellant] de keuze voor 6 meter niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. De raad stelt daarnaast dat eerder stedenbouwkundig is ingestemd met een goothoogte van 6 meter voor de bedrijfswoning. Dit is volgens de raad in overeenstemming met de wijze van bestemmen waarbij voor woningen twee maten worden gehanteerd: 3 of 6 meter. De raad stelt ten aanzien van de doelstelling van het plan dat het plan hoofdzakelijk conserverend van aard is. Volgens de raad betekent dit dat in principe de bestaande planologische situatie is overgenomen met de daarbij verleende vergunningen en vrijstellingen.
2.3.2. Ingevolge artikel 16.2.2, aanhef en onder b, van de planregels mogen bedrijfswoningen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" en mits de goothoogte niet meer is dan is aangegeven. Op de verbeelding is voor het betrokken perceel een maximale goothoogte van 6 meter aangegeven.
2.3.3. De Afdeling stelt vast dat de afstand van de in het plan voorziene bedrijfswoning tot de woning van [appellant] ongeveer 60 meter bedraagt. Gelet op deze afstand, in relatie bezien tot de maximaal toegestane goothoogte van 6 meter, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het plan in zoverre leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de bebouwing op de tussenliggende percelen het zicht van [appellant] gedeeltelijk beperken. De raad kan voorts gevolgd worden in zijn standpunt dat de hoofdzakelijk conserverende doelstelling van het plan niet met zich brengt dat het plan in zoverre niet kon worden vastgesteld. Een hoofdzakelijk conserverende doelstelling betekent immers niet dat iedere vorm van ontwikkeling is uitgesloten. Het betoog faalt.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de aanduiding "twee-aaneen" voor het perceel Harderwijkerweg 13 en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel Harderwijkerweg 11;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Hoorn
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012