201112589/1/R2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen (hierna: [appellante] en anderen), gevestigd te Aalten,
appellanten,
de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Aalten 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 16 december 2011 en 12 januari 2012.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. I.J. van der Hoogte, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. [appellante] en anderen zijn met kennisgeving niet verschenen.
2.1. [appellante] en anderen kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie A] te Aalten (hierna: het perceel). Hiertoe voeren zij aan dat er ruimtelijk en planologisch geen bezwaren bestaan tegen het door hen beoogde gebruik, zodat dit dienovereenkomstig dat gebruik had moeten worden bestemd. Het bestaande gebruik is volgens hen in overleg met het gemeentebestuur beëindigd. [appellante] en anderen stellen dat de toegekende bestemming niet binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.
2.1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de door [appellante] en anderen gewenste ontwikkeling onvoldoende concreet is om in het plan mogelijk te maken, nu hiertoe nog geen concreet uitgewerkt plan is overgelegd, geen realisatieovereenkomst is gesloten en de noodzakelijke omgevingsonderzoeken nog niet zijn gedaan. De raad licht in dit verband toe dat in een brief van 19 november 2010 van het college van burgemeester en wethouders, onder het uitdrukkelijke voorbehoud van instemming van de raad, is aangegeven dat het college zich wil inspannen om op de locatie lichte bedrijvigheid in het bestaande pand mogelijk te maken alsmede het realiseren van vijf grondgebonden woningen. Ook in deze brief was al vermeld dat een en ander nader diende te worden uitgewerkt. Volgens de raad voorziet het plan in een vrij brede planologische regeling, onder meer door opname van een wijzigingsbevoegdheid. Voorts was het voor de raad niet strikt noodzakelijk dat het bestaande bedrijf, dat aan de wettelijke eisen kan voldoen, werd beëindigd.
2.1.2. Uit de verbeelding volgt dat aan het perceel, voor zover thans van belang, de bestemming "Bedrijf", met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" is toegekend. Daarnaast is aan een deel van deze gronden de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf" toegekend en aan een deel de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".
2.1.2.1. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf waaronder uitsluitend bedrijven worden verstaan die behoren tot categorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder e, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor verkooppunt motorbrandstoffen, met dien verstande dat een verkooppunt van motorbrandstoffen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg". De verkoop van lpg is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".
Ingevolge artikel 4.4.1, aanhef en onder b, is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf" detailhandel bij een garagebedrijf toegestaan.
Ingevolge artikel 50.7 kunnen burgemeester en wethouders de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" wijzigen teneinde op deze gronden bedrijven uit categorie 1 en 2, zelfstandige kantoren en volumineuze detailhandel toe te staan, alsmede maximaal 5 grondgebonden woningen. Hiervoor gelden enkele voorwaarden.
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is een handel in auto's, reparatie- en servicebedrijven opgenomen onder categorie 2.
2.1.3. Uit de hiervoor weergegeven planregels, in het bijzonder de ruime gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Bedrijf" alsmede de wijzigingsbevoegdheid "Wro-zone - wijzigingsgebied 3", volgt dat de raad het belang van [appellante] en anderen bij het door hen beoogde gebruik heeft meegenomen in zijn besluitvorming. Hierbij heeft de raad betrokken dat op het moment van vaststelling van het plan de plannen van [appellante] en anderen onvoldoende concreet waren om in de keuze van de bestemming voor het perceel mee te nemen. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Hierbij betrekt de Afdeling dat ook thans uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken wat het door [appellante] en anderen beoogde gebruik is. Gelet op genoemde ruime gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Bedrijf" is voorts niet aannemelijk dat ondanks de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten voor een garagebedrijf, de bestemming niet binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt. Voor zover [appellante] en anderen betogen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling tot slot dat eventuele toezeggingen al voor de vaststelling van het plan zijn ingetrokken, alsmede dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. In dit geval is niet gebleken van omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de eventuele toezeggingen van het college van burgemeester en wethouders moeten worden toegerekend aan de raad. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Bedrijf" kunnen toekennen aan het perceel. Het betoog faalt.
2.2. [appellante] en anderen hebben zich in hun beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.3. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Hoorn
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012