201109472/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 juli 2011 in zaak nr. 10/1220 in het geding tussen:
[wederpartij] wonend te [woonplaats],
Bij afzonderlijke besluiten van 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op € 5.407,00 en over het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 oktober 2010, aangevuld bij het besluit van 30 oktober 2010 (hierna tezamen: het besluit van 6 oktober 2010), heeft de Belastingdienst het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit over de kinderopvangtoeslag 2008 gedeeltelijk gegrond verklaard en het toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op € 6.018,00. De Belastingdienst heeft het bezwaar van [wederpartij] gericht tegen het besluit over de kinderopvangtoeslag 2009 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2011, verzonden op 21 juli 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 oktober 2010 vernietigd en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij de Belastingdienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. [wederpartij] heeft een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2007. Hij heeft bij deze aanvraag onder meer aangegeven dat hij gebruik maakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau] te [plaats]. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [wederpartij] voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 verleend.
De Belastingdienst heeft aan het besluit van 20 juni 2009 onder meer ten grondslag gelegd dat [wederpartij] vanaf 20 oktober 2008 niet meer in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag, omdat hij vanaf die datum geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, aangezien [gastouderbureau] niet langer geregistreerd is in [plaats]. De Belastingdienst heeft zich verder op het standpunt gesteld dat [wederpartij] voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag omdat hij voor die periode geen verklaring omtrent het gedrag van de gastouder heeft overgelegd.
2.3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] vanaf 20 oktober 2008 niet langer recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag, omdat het [gastouderbureau] per die datum is verwijderd uit het register van de [gemeente]. Derhalve bestond vanaf 20 oktober 2008 niet langer recht op een voorschot kinderopvang over 2008 en 2009, aldus de Belastingdienst.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr.
201101696/1/H2) gaat het voor toepassing van de Wko om twee afzonderlijke gastouderbureaus met de [naam], één na melding geregistreerd te [plaats] welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te [plaats B], beide onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. De Afdeling ziet geen aanleiding thans anders te oordelen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de contractsluitende partij. Nu met het gastouderbureau te [plaats B] geen overeenkomst is gesloten vond de kinderopvang vanaf 20 oktober 2008 niet meer plaats op basis van een met een geregistreerd gastouderbureau gesloten overeenkomst. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.4. Voorts betoogt de Belastingdienst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] vanaf 1 januari 2008 aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag. Daartoe voert hij aan dat over de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 niet is gebleken van een schriftelijke overeenkomst tussen [wederpartij] en het [gastouderbureau] te [plaats].
2.4.1. De Belastingdienst heeft aan zijn besluit van 6 oktober 2010, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat [wederpartij] voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij voor die periode geen verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) van de gastouder heeft overgelegd.
Blijkens de aangevallen uitspraak heeft de Belastingdienst ter zitting verklaard dat [wederpartij] wel een VOG van de gastouder heeft overgelegd die is gedateerd op 2 juli 2007. De Belastingdienst heeft erkend dat het besluit van 6 oktober 2010 in zoverre onjuist is. De Belastingdienst heeft, anders dan in de aangevallen uitspraak is overwogen, niet erkend dat [wederpartij] daarmee zonder meer aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2008. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dit ook niet. Anders dan [wederpartij] stelt, komt de Belastingdienst derhalve in hoger beroep niet terug op een standpunt dat eerder is prijsgegeven.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de rechtbank het besluit van 6 oktober 2010 terecht heeft vernietigd. Dat de kinderopvangtoeslag wellicht om een andere reden dan in dit besluit vermeld, zoals het ontbreken van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, had kunnen worden herzien, zoals door de Belastingdienst in hoger beroep wordt aangevoerd, betekent niet dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Het hoger beroep kan er niet toe dienen om alsnog te bewerkstellingen dat het besluit van 6 oktober 2010 in stand blijft op grond van een motivering die niet aan dat besluit ten grondslag heeft gelegen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 6 oktober 2010 heeft vernietigd en heeft bepaald dat de Belastingdienst een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 20 juni 2009 met inachtneming van de uitspraak. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 6 oktober 2010 vernietigen voor zover het betrekking heeft op de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008. De Afdeling ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 6 oktober 2010 in zoverre in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
2.6. De Belastingdienst heeft in hoger beroep aangevoerd dat [wederpartij] ten onrechte geen overeenkomst met het [gastouderbureau] te [plaats] voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 heeft overgelegd.
2.6.1. [wederpartij] heeft in beroep overeenkomsten met het gastouderbureau overgelegd over de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 en over de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008. Voor de daartussen gelegen periode van 1 januari 2008 tot 1 juli 2008 is door [wederpartij] geen overeenkomst overgelegd. De Belastingdienst heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat voor deze periode niet vaststaat dat kinderopvang op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden en dat [wederpartij] over deze periode geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag. De aldus in hoger beroep door de Belastingdienst gegeven motivering kan het besluit van 6 oktober 2010 voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 dragen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 juli 2011 in zaak nr. 10/1220 voor zover het besluit van 6 oktober 2010, aangevuld bij het besluit van 30 oktober 2010, is vernietigd en is bepaald dat de Belastingdienst een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 20 juni 2009 met inachtneming van de uitspraak;
III. vernietigt het besluit van de Belastingdienst van 6 oktober 2010, aangevuld bij het besluit van 30 oktober 2010, voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 6 oktober 2010, aangevuld bij het besluit van 30 oktober 2010, voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012