201106851/1/A3.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 juni 2011 in zaak nr. 11/1174 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, voorheen het dagelijks bestuur van Hulpverlening Gelderland Midden (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij brief van 24 november 2010 heeft het dagelijks bestuur op een e-mailbericht van [appellant] van 7 november 2010 gereageerd.
Bij besluit van 4 februari 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 1 juni 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 16 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellant] is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek van [appellant] van 7 november 2010, om hem de ten behoeve van een mediationgesprek gemaakte reiskosten te vergoeden, geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een verzoek om een zuiver schadebesluit. Hierdoor is de reactie geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aldus de rechtbank.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de reactie van het dagelijks bestuur op zijn verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt als een zuiver schadebesluit. De gestelde schade is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het dagelijks bestuur van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. De schade vloeit voort uit het feit dat het dagelijks bestuur zich tijdens de zitting ter comparitie heeft laten vertegenwoordigen door medewerkers die daartoe niet gemachtigd waren. Hierdoor is hij een mediationovereenkomst aangegaan met deze medewerkers terwijl deze daartoe niet bevoegd waren. Dientengevolge heeft hij ten onrechte reiskosten gemaakt om aanwezig te kunnen zijn bij een mediationgesprek, aldus [appellant].
2.4. Dit betoog faalt. Een schriftelijke beslissing omtrent schade, die niet is gebaseerd op een in een wet of een beleidsregel voorziene specifieke schadevergoedingsregeling, levert alleen een zogenoemd zelfstandig of zuiver schadebesluit op, indien de beweerdelijk geleden schade is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het bestuursorgaan, dat de schadebeslissing neemt, van een door dat orgaan aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Vaststaat dat het dagelijks bestuur geen besluit heeft genomen en dat er geen met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Derhalve is de schade van [appellant] niet veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het dagelijks bestuur van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek van [appellant] niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.5. Nu vaststaat dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek van [appellant] geen besluit is, kan hetgeen [appellant] verder heeft betoogd niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012