201201553/2/R1.
Datum uitspraak: 14 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verzoeker,
de raad van de gemeente Zeevang,
verweerder.
Bij besluit van 13 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen 2011" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2012, beroep ingesteld en de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D. Westerwal en drs. S. Traudes-Noorlander, beiden werkzaam bij de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door drs. P.G.T.M. Aalbers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ymere Ontwikkeling B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.M.C. Marmelstein, advocaat te Amsterdam, en B. de Jong.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft bij besluit van 15 november 2011, verzonden aan de raad bij brief van 17 november 2011, ten aanzien van twee onderdelen van het plan, betreffende de percelen Warder 52 en 81 in Warder een reactieve aanwijzing gegeven. Deze strekt ertoe dat deze twee plandelen geen deel blijven uitmaken van het plan zoals dat is vastgesteld. Het college vreest dat deze twee plandelen desondanks in werking zullen treden indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen. Volgens het college is het besluit tot vaststelling van het plan in strijd met artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) niet met uitsluiting van de twee plandelen op de website www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld. Op deze website was de verbeelding in eerste instantie beschikbaar gesteld zonder dat kenbaar was dat met betrekking tot deze twee plandelen een reactieve aanwijzing was gegeven. Daarbij wijst het college erop dat ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) de inhoud van de digitale verbeelding beslissend is.
2.3. Ingevolge artikel 3.8, vijfde lid, van de Wro treedt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.
Ingevolge het zesde lid, eerste volzin, voor zover hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het plan zoals dat is vastgesteld.
Ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Bro is, indien na vaststelling de inhoud van de langs elektronische weg vastgelegde visies, plannen, besluiten en verordeningen als bedoeld in het eerste lid en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, de eerstbedoelde inhoud beslissend.
2.4. Op 11 januari 2012 is het besluit tot vaststelling van het plan gezamenlijk met het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42, tweede lid, van de Awb in het blad de Polder Express bekendgemaakt. Voorts is van beide besluiten gezamenlijk kennis gegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, derde en zesde lid, van de Wro in de Staatscourant en op de website van de gemeente.
2.5. Nu het college een reactieve aanwijzing heeft gegeven met betrekking tot de onderdelen van het plan die zien op de percelen Warder 52 en 81, vloeit naar het voorlopig oordeel van de voorzitter uit artikel 3.8, vijfde en zesde lid, van de Wro voort dat deze twee plandelen niet gezamenlijk met de andere onderdelen van het plan in werking kunnen treden. Hieruit volgt dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Reeds hierom bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. Overigens volgt uit artikel 3.8, zesde lid, van de Wro noch uit enige andere bepaling in de Wro en het Bro dat de bekendmaking van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan plaatsvindt door de wettelijk verplichte beschikbaarstelling van het plan op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor zover het college op artikel 1.2.3, tweede lid, van het Bro wijst, overweegt de voorzitter dat dit artikel alleen bepaalt dat bij de uitleg van het plan de inhoud van het plan zoals dat elektronisch is vastgesteld beslissend is, maar niet wanneer en in hoeverre het plan in werking zal treden.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2012